top of page

“STRUCTURELE ZELFRECHTVAARDIGING IN DE JEUGDZORGKETEN [EN POLITIEK}”

 

ZELFRECHTVAARDIGING IS DE VERWERPELIJKE TACTIEK OM DE WAARHEID OVER HET EIGEN OF ANDERMANS DÌSFUNCTIONEREN TE ÒNTKENNEN OF TE VERDÓÉZELEN.

 

Wat maakt het voor de jeugdzorgwerkers, de gedragswetenschappers, het management, de kinderrechters, de politiek, de klachtencommissies en de tuchtcolleges zo moeilijk om aantoonbare fouten/onwaarheden te erkennen en te corrigeren?  Wat beweegt kinderrechters om de jeugdzorgwerkers van de Raad voor de Kinderbescherming en van de gecertificeerde instellingen bijna onvoorwaardelijk in hun advies te volgen en de mening van ouders daaraan ondergeschikt te maken?

Wat beweegt de leden van klachtencommissies en tuchtcolleges om klagers te dwingen met onweerlegbaar bewijs te komen en beklaagden uit de wind te houden door elke bewering van beklaagden als vanzelfsprekend voor waar te houden en door aan beklaagden geen scherpe, klachtrelevante en toetsende vragen te stellen?


Dat is het fenomeen van cognitieve dissonantie.  Cognitieve dissonantie ontstaat als zich psychische spanning ontwikkelt omdat meerdere gedachten of overtuigingen niet met elkaar verenigd kunnen worden. Bijvoorbeeld als het feitelijk handelen in strijd blijkt met het positieve zelfbeeld. 

 “Cognitieve dissonantie veroorzaakt psychisch ongemak, dat kan variëren van lichte wroeging tot zware psychische nood.”*

{Uit hypocognitie, d.m.v. de ‘confirmation bias’, kan ‘defensive bolstering’ ontstaan bij gebrèk aan bewuste zelfreflectie, via de rustige, overwegende kant van de bias, het dubbele beslismechanisme in de mens}.


De jeugdzorgwerkers en gedragswetenschappers worden door zichzelf, door de kinderrechters, door klachtencommissies en door tuchtcolleges gezien als professioneel, intelligent, integer, als opvoedingsdeskundigen, als professionele onderzoekers en als functionarissen die geen ernstige fouten maken; Overigens is dit zelfbeeld ook eigen aan leden van tuchtcolleges, klachtencommissies en aan kinderrechters zelf.  Wanneer zij worden geconfronteerd met eigen handelen dat strijdig is met dit positieve (zelf)beeld – bijvoorbeeld het bewijs van onwaarheden in een rapportage of een foutieve beslissing over een beschermingsmaatregel of een partijdige klachtbehandeling – dan ontstaat een sterke en pijnlijke dissonantie.  Hun zelfbeeld van ‘ik ben een professional’ {zoals de slager dat ook is} wordt tot in de kern aangetast.  En al helemaal als zij worden ‘betrapt’ door de in hun ogen ‘niet professionele’ i.c. ‘domme’ ouder(s).

 

Onderzoek aangaande cognitieve dissonantie maakt duidelijk dat ons zelfbeeld over het logisch verwerken van informatie niet klopt. Het tegendeel is namelijk het geval.  Nieuwe informatie wordt alleen voor waar en nuttig gehouden als deze past in ons zelfbeeld. Zo niet, bijvoorbeeld in geval van feitelijk aantoonbare onwaarheden in rapporten, dan wordt deze informatie als absurd of bevooroordeeld afgedaan.


De behoefte om het zelfbeeld in stand te houden is zo sterk dat mensen die het bewijs van hun ongelijk onder ogen moeten zien dit op de een of andere manier zullen bekritiseren, vervormen of wegwuiven.  De Britse politicus Lord Molson zei ooit treffend:  “Eventueel aanvullend bewijs zal ik bekijken teneinde de mening die ik al heb gevormd, te bevestigen.”


De schakels in de jeugdzorgketen hebben de rotsvaste overtuiging dat zij zaken en gebeurtenissen duidelijk kunnen waarnemen, zoals deze echt zijn. In de sociale psychologie wordt dit verschijnsel naïef realisme genoemd. Het is in feite een blinde vlek omdat het uitgaat van de illusie en drogredenering:  mijn eigen rapporten/beslissingen zijn altijd correct, want als ze niet correct zouden zijn zou ik ze niet schrijven/nemen.

 

Cognitieve dissonantie is overigens niet alleen een psychisch verschijnsel, maar ook neurologisch aangetoond. Niemand kan zich eraan onttrekken. 

Wat doet de deskundige, de rapporteur, de kinderrechter {en de politicus} met een pijnlijke dissonantie??   Ruiterlijk erkennen en corrigeren ligt dan in termen van professionele integriteit en volwassenheid, het meest in de rede.  

Maar dat vraagt morele moed.
Bij morele moed gaat het om het overwinnen van angst voor gezichtsverlies en voor prestigeverlies en  “het overwinnen van angst voor de gevolgen van het ingaan tegen sociale en/of [standaard]professionele verwachtingen en conventies, zoals:  schaamte, reputatieschade, uitsluiting, ontslag en strafzaken.” (zie Google moresprudentie).


Helaas blijkt dat hoe deskundiger men zichzelf vindt  hoe minder men geneigd is fouten te erkennen.

Men laat dan zijn/haar ethisch kompas, morele moed en wetenschappelijke normen los en gaat op zoek naar dissonantievermindering met als uitgangspunt het positieve zelfbeeld {of de propagandistische beeldvorming} in stand te houden.
Voor deze morele abjectie zijn beweringen nodig om, zonder dat het eigen disfunctioneren erkend hoeft te worden, van de ontstane cognitieve dissonantie af te komen. Deze wijze van zelfrechtvaardiging komt structureel voor bij kritiek op rapporten, op beslissingen van kinderrechters en op die van klachtencommissies en tuchtcolleges.


Gebruikelijke vormen van zelfrechtvaardiging zijn o.a.:

​

  1. · verklaren dat de onwaarheden ‘eigenlijk’ toch wel waar zijn als zich dit of dat niet had voorgedaan. M.a.w.: ....., als....als....als....;


  2. · het negeren van de onwaarheden en benadrukken van de elementen die wel als waar kunnen worden aanvaard;


  3. · ontwijken, afleiden van,  of niet ingaan op de kritiek;


  4. · de dooddoener "daar herken ik mij niet in" {in feite een erkenning van ondeskundigheid, heel gebruikelijk bij de 'jeugdzorg'};


  5. · degene die kritiek levert of een klachtenprocedure start beschuldigen van “de strijd” aan te gaan {terwijl dat opkomen is voor het kinderrecht IVRK art. 24 lid 1, dat de 'jeugdzorg' niet respecteert};


  6. · de wereld verdelen in wij en zij: wij de professionals versus zij de domme cliënten en critici;


  7. · kritiek afdoen als absurd of bevooroordeeld {ondanks het bestaan van recente  wetenschappelijke  inzichten};


  8. · de beschuldiging aan ouders met een eigen mening dat zij niet in het belang van hun kind handelen {wat bewijst dat de professional ondeskundig heeft voorgelicht of geluisterd};


  9. · dreigen met een uithuisplaatsing;


  10. · het stereotyperen of doelbewust negatief wegzetten van cliënten en critici als dom, querulant, immoreel, verstandelijk beperkt, kindermishandelaar, ouderverstoter.   Op basis van deze stereotypen behoeven de jeugdzorgwerker, de kinderrechter, de gedragswetenschapper, enzovoorts, zich niet schuldig te voelen over [onwaarheden of] onjuistheden in rapportages en beschikkingen.  Sterker nog, het maakt deze ‘jeugdbeschermers’ ongevoelig voor tegenbewijs, rationaliteit en weerlegging;


  11. · confabulatie, het vervormen van onze herinneringen: de rapporteur weet zeker dat de cliënt dit of dat heeft gezegd of zich zus en zo gedragen heeft, terwijl het in werkelijkheid nooit heeft plaatsgevonden. Door het ontbreken van valide en betrouwbare onderzoeksinstrumenten wordt de eigen gecreëerde werkelijkheid tot ultieme waarheid verheven.  Het verschijnsel wordt ook wel bevorderd door bronverwarring:  cliënten worden dan verwisseld i.c. met elkaar [met andere cases]  verward;                                                                

  12. ·manipulatie zoals “wij lezen dit anders”.  Zelfs bij eenduidige teksten {en zonder uitleg wat wel behoort bij BW1:262 lid 1 en rechtsvinding};


  13. ·het niet hanteren van een wetenschappelijke denkhouding. Kenmerkend voor een wetenschappelijke denkhouding is dat men procedures hanteert die kunnen aantonen dat de oordelen en adviezen in rapportages mogelijk onjuist zijn.  Het ontbreken of niet toepassen daarvan voorkomt dat je als rapporteur of rechter wordt geconfronteerd met de wrede werkelijkheid dat je je vergist hebt, een proces van framing  uitmondend in tunnelvisie;


  14. ·het door kinderrechters, klachtencommissies en tuchtcolleges niet (willen) toetsen van de feitelijkheid van de aangevoerde informatie {tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in, in LJN BD1113, waar de kinderrechter wel als bestuursrechter behoort te controleren, ook op internationaal recht};


  15. ·wegkijken;                                                                                                                

  16. ·negeren of doodzwijgen.


“We zijn allemaal in staat dingen te geloven waarvan we weten dat ze onwaar zijn, om vervolgens, als ons ongelijk uiteindelijk bewezen wordt, de feiten schaamteloos zó te verdraaien dat het lijkt alsof we gelijk hadden.  Intellectueel kunnen we dit proces eindeloos volhouden:  de enige rem erop is dat een misvatting vroeg of laat op de harde werkelijkheid botst, meestal op een slagveld.” – George Orwell (1946)


NB:  het is niet uitgesloten - en zelfs enigszins voorspelbaar - dat de in deze notitie genoemde functionarissen, na het lezen van deze notitie wederom niet aan het fenomeen zelfrechtvaardiging zullen kunnen ontkomen.


Harry Berndsen -- Gedragswetenschappelijk onderzoeker/adviseur
Consultant Kindrechten.
STICHTING ONAFHANKELIJK DOSSIERONDERZOEK JEUGDZORGKETEN

19 september 2021

____________
*: Theoretische elementen en citaten zijn ontleend aan het boek “’ER ZIJN FOUTEN GEMAAKT” (maar niet door mij)’ – Carol Tavris & Elliot Aronson; ISBN 978 905712 339 9.

___

​

Meer van Berndsen op: hier en hier.

​

​

​

Lichtpaars = uithuisgeplaatsten na 18+, t.o.v. de normaal :

Uithuisgevolgen.JPG
bottom of page