top of page

Op   https://www.stichtingkog.info/media/KOG_H._Berndsen_KETENINFANTILITEIT_IN_DE_JEUGDZORG_v5_juni_18.pdf?fbclid=IwAR0399m9iVmE1xktzEtU55NLmDR8mQSG98tHXj7z7IfH2922WtTw3jG_qCA  staat alles uitvoerig; o.a. (waarbij verderop het gehele deel 1):

​

De ene spil in de keten is orthopedagogisch een onbenul:

De Rechter:

Hoofdstuk over de kinderrechter:

​

In termen van gedragswetenschappelijke en methodologische kennis van zaken vormt de kinderrechter de meest zwakke schakel in de keten.

Opvallend is dat deze schakel tegelijkertijd over de meeste macht beschikt, t.w. beslissingsbevoegdheid over zaken als ondertoezichtstelling, het afgeven van een machtiging tot uithuisplaatsing en het opleggen van psychiatrisch of psychologisch onderzoek.

​

Kinderrechters zijn opgeleid als jurist en hebben als gevolg daarvan een vooral procedurele oriëntatie. Zij hebben doorgaans weinig benul van pedagogische en ontwikkelingspsychologische inzichten op wetenschappelijk niveau. In termen van de belangen van minderjarigen is de kinderrechter daarom onvoldoende in staat om inhoudelijk de juiste afwegingen te maken.

​

Ook in pedagogisch en psychologisch onderzoeks- en methodologisch opzicht is de kinderrechter niet geschoold en getraind: de kinderrechter is noch psycholoog, noch pedagoog, noch methodoloog, noch wetenschapper. -{Ook houdt een jurist, een rechter, de orthopedagogische onafhankelijke wetenschap niet bij. Zo is hem de wetenschappersnamen Gresser, Doyle, Weinberger, e.d. onbekend. Inmiddels kent de keten van gemeente tot RvdK deze namen met hun citaten wel. Hier (wat is diagnostiek?), hier (Gresser), hier (Doyle, Weinberger e.a.) (scrol ook!). - TjS}.

​

Tegelijkertijd veroordeelt hij/zij ouders tot het ondergaan van ondertoezichtstelling, het uit huis plaatsen van minderjarigen en/of het ondergaan van psychiatrisch onderzoek. Hij/zij oordeelt daarmee dat ouders onbekwame opvoeders zijn.

Het zal je maar gezegd worden door een, pedagogisch of psychologisch gezien, (goedwillende)amateur.  De kinderrechter moet dus kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de input van de Raad (RvdK) en de Gecertificeerde Instelling (G.I.; 'jeugdbescherming') en op grond daarvan zijn/haar eigenlijke taak uitvoeren, t.w. toetsen. -{De rechter behoort naar LJN BD1113 bestuursrechtelijk naar de echte diagnostische rapporten en echte verklaringen te kijken, en niet naar wat een jeugdzorgwerker wil en kan samenvatten, zeker waar er onenigheid heerst t.a.v. een ouder!}.

​

Door het gebrek aan waarheidsgehalte en het gebrek aan inzicht in de gebruikte normatiek, wordt de kinderrechter niet voorzien van beslisinformatie van voldoende niveau. Mede gelet op de impact ervan, vormen de beslissingen van de kinderrechter daarom het grootste afbreukrisico voor minderjarigen in de keten.

De kinderrechter baseert zijn/haar beslissingen op drijfzand en heeft dientengevolge geen benul van de kwaliteit van zijn/haar beslissingen, die aldus kindgevaarlijk (kunnen) uitpakken. -{Men zou zo langzamerhand de recente wetenschap van o.a. arts Ursule Gresser of Daniel Weinberger moeten kennen. Scrol. Dezen bevestigen welk ernstig risico aan dwangzorg vastzit voor het kind.}.

​

In Nederland weet niemand, en dat geldt ook voor de kinderrechter zelf, hoeveel ondertoezichtstellingen en machtigingen uithuisplaatsingen er terecht (en dus ook onterecht) worden uitgesproken.

De kinderrechter heeft derhalve geen benul van de kwaliteit van zijn/haar functioneren omdat het resultaat van dit functioneren niet wordt gemeten.

​

Een onterecht uitgesproken OTS of machtiging UHP is een acute ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige, is een vorm van kindermishandeling en werkt ontwrichtend op een gezin en traumatiseert de (groot)ouders en ook vaak andere familieleden. -{De wetenschap is daar eenduidig over. Doch de jeugdzorgketen schemert met eigen 'wetenschappers', en dat is misleiding}.

Zoals in elke beroepsgroep is ook bij kinderrechters sprake van goede en slechte beroepsbeoefenaren.

​

De goede kinderrechters zijn zich bewust van hun pedagogische, psychologische en onderzoeks-methodologische beperkingen. Zij zijn zich ook zeer bewust van het feit dat de Raad voor de Kinderbescherming en de G.I. in hun rapportages de feiten niet naar waarheid en volledig aanvoeren. (NB. Het is zeer zorgelijk en in termen van rechtsstatelijkheid abject, dat instanties die overheidstaken uitvoeren, hand in hand met kinderrechters, de wet overtreden).

​

Gelet op de onbetrouwbaarheid van de jeugdzorgrapportages en gezien het grote afbreukrisico van een foutieve beslissing, zijn goede kinderrechters geneigd scherp door te vragen en de zittingstijd af te stemmen op de ernst van de zaak.

​

Bovendien zal deze kinderrechter per definitie de professionele documenten opeisen die vereist zijn als de G.I. of de Raad uitspraken doet over de (vermoedelijke) geestelijke en lichamelijke gezondheid van een cliënt of over diens opvoedingsvaardigheden.

Deze kinderrechter gaat er ook van uit dat de G.I. en de Raad zich “niet zomaar kunnen beroepen op hun professionele inschatting.” (Rapport Kinderombudsman Marc Dullaert, “Is de Zorg Gegrond?”, 10 december 2013, pagina 79).

​

In dat rapport is op pagina 82 in het ingekaderde gedeelte ook te lezen wat van een kwalitatief goede kinderrechter mag worden verwacht. (Familiekamer rechtbank Amsterdam, zomer 2013).  De slechte kinderrechter is de ineffectieve en niet congruente kinderrechter.

Dat is de rechter van wie het zelfbeeld onjuist is en door hem/haar als veel positiever wordt beleefd dan de werkelijkheid omtrent zijn/haar beroepsuitoefening is. Het is het type rechter dat overal verstand van denkt te hebben.

Hij/zij heeft de onbenullige neiging erop te vertrouwen dat G.I. en Raad de informatie naar waarheid aanvoeren. -{Veelal gebruikt de jeugdzorgketen 'gedragswetenschappers' - en dat zijn geen orthopedagogen met een openbare, hoge beroepsregistratie, die zich houden aan de beroepscode en dus zèlf het cliëntsysteem zien en onderzoeken. Het blijft bij een advies op wat de jeugdzorgwerker wil en kan doorgeven in een MDO, in overleg, zonder diagnostiek, zonder vaststaande en overlegde onderzoeksvragen.  Op pag. 93 van het rapport van de Kinderombudsman staat het vermoeden van een financiële 'perverse prikkel', dus moet een rechter bedacht zijn op fraude wegens het gewin van $ubsidie door een kindobject binnen te halen}.

​

Deze rechter vraagt niet scherp door, hanteert een marginale toetsing van de aangeleverde informatie, houdt de zittingsduur kort en vraagt zich zelden af waarom de G.I. de in de vorige beschikking gegeven opdrachten niet heeft uitgevoerd.

Voorbeeld van de infantiliteit/onbenulligheid van dit type kinderrechter: zo was er een rechter van een gerechtshof die een door een gedragswetenschapper van een G.I. opgestelde risicotaxatie inzake kindermishandeling, bestempelde als een gedegen en valide rapport. Dat werd zelfs in de beschikking vastgelegd.

​

De rechter ging hiermee ook nog eens op de stoel van een gedragswetenschapper zitten, maakte zich derhalve partijdig en had gewraakt dienen te worden. Maar dit terzijde. De geëtaleerde onbenulligheid van dit oordeel blijkt uit het feit dat de gedragswetenschapper de, voor een juiste beoordeling noodzakelijke wetenschappelijke onderbouwing van de risicotaxatie, niet aan het hof had doen toekomen. -{Vaak vergeten ouders een beroep te doen op Rv art.810a, met het adres van een echte orthopedagoog of jeugdpsycholoog tot hoogwaardiger diagnostisch onderzoek naar onbelemmerde toegang tot het gezondheidsniveau, waar IVRK art. 24 lid 1 op duidt}.

​

Iemand die (gedrags)wetenschappelijk is opgeleid weet dan onmiddellijk dat de uitspraak over de validiteit en degelijkheid van de taxatie per definitie onmogelijk, derhalve onbenullig, is. Het ineffectieve type kinderrechter vindt ook dat hij/zij over een heel bijzondere eigenschap beschikt, het zogenaamde “Magisch Oog”: “het heilig geloof in het eigen vermogen om de waarheid rechtstreeks te zien, ook zonder bewijsmateriaal en eventueel ook tegen het bestaande bewijsmateriaal in.” (Ton Derksen, Het OM in de fout, pagina 15.)

​

Deze kinderrechter ‘ziet’ als ouders de rechtszaal binnenkomen, in één oogopslag of zij wel of geen geschikte opvoeders zijn. Dat geldt ook voor zijn/haar mening over minderjarigen. Laatst riep een kinderrechter, na het horen van een minderjarige van 14 jaar over mishandeling: “ach, kinderen zeggen zoveel.”

​

-{De andere spil is diegene (vaak een gezinsvoogd, gezinsmanager, of gezinscoach) die het contact onderhoud met het gezin. Dat is zelfs geen gedragswetenschapper of deskundige.  Wel heet die een jeugdzorgprofessional te zijn, maar een kraanmachinist, slager of schoonmaker is ook een professional.

Wie wil door een professional [geestelijk of fysiek] geopereerd worden waar er diagnostische specialisten bestaan? }.

​

Meer op de bovengenoemde site, ook over toetsen op S.M.A.R.T., wil de rechter aan het prevalerend kinderrecht voldoen.

​

De gehéle versie van "Keteninfantiliteit in de jeugdzorg" van 5 juni 2018 als analyse staat ook hieronder!

IVRK art. 24 lid 1.JPG

Volgende   en   vorige

Op  https://www.stichtingkog.info/media/KOG_H._Berndsen_KETENINFANTILITEIT_IN_DE_JEUGDZORG_v5_juni_18.pdf?fbclid=IwAR0DD8ZO6Dk5zGww35O4TrgZK0Zrz1ZsdCobOcyWIKkgEswq3LARy0gXFFI staat deze PDF:

 

KETENINFANTILITEIT IN DE JEUGDZORG   

KOG – H. Berndsen – juni 2018 -- Deel 1 (en deel 2 staat onderaan op https://jeugdbescherming.jimdo.com/adoptie-en-pleegzorg/relativeer-en-onderzoek/analyse-van-beleid-in-jeugdzorg/ )

 

Aanleiding:

In de uitzending van Monitor (KRO-NCRV) van 19 maart 2017 heb ik de aanduiding “keteninfantiliteit” gebruikt. Van veel kanten is mij gevraagd om wat uitgebreider aan te geven wat ik daarmee bedoel. Het navolgende is een antwoord op dat verzoek. Deze uitleg kan op verschillende manieren nuttig zijn,

· Als toelichting op de betekenis van keteninfantiliteit;

· Als spiegel en voortdurend aandachtspunt voor de schakels in de keten;

· Als input voor inspecties, beleidsmakers en de wetgever om meer consistentie tussenwetgeving, beleid en het operationele veld te realiseren;

· Als checklist voor cliënten in de keten en hun adviseurs en advocaten om inzicht te krijgen in de momenten waarop zaken zijn misgegaan en als mogelijkheid de schakels daarop te wijzen.

 

Infantiel betekent letterlijk “kinderlijk”, maar dient in relatie tot keteninfantiliteit vooral begrepen te worden als “onbenullig” of “misleidend.” Daarbij merk ik op dat de onbenullige, vanwege zijn onbenulligheid, zijn onbenulligheid niet beseft. Daarop aangesproken is de standaardreactie dan ook dat men het niet herkent.

 

Keteninfantiliteit houdt in dat de schakels in de jeugdzorgketen klakkeloos of uit gebrek aan bekwaamheid, of uit luiheid of bewust (misleiding) elkaars onbenulligheden en onwaarheden overnemen.

 

  1. De wet:

 

Een rechterlijke beslissing tot een ondertoezichtstelling of tot een machtiging uithuisplaatsing betekent voor de minderjarige(n) en ouders een diepe inbreuk op hun privacy, welzijn, geluk en leven. Tegelijkertijd is de aan deze beslissingen onderliggende veroordeling voor ouders ook nog eens bikkelhard.

Die veroordeling luidt [gevoelsmatig] :

‘u bent vooralsnog ongeschikt als opvoeder.’ 

 

Het is verbijsterend dat een dergelijke veroordeling wordt geadviseerd en uitgesproken door amateurs die tegelijkertijd zichzelf en elkaar graag als “professional” etiketteren: de informatieverzamelaars van Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming, de kinderrechter en de jeugdzorgwerkers, allen zijn niet wetenschappelijk geschoold op het terrein van pedagogiek of ontwikkelingspsychologie. Ook het noodzakelijke gedragswetenschappelijke methodologische besef is onvoldoende aanwezig. Daarmee ontbreekt de vaardigheid om aan het wettelijk vereiste om de feiten “naar waarheid en volledig” aan te voeren, te voldoen.

 

Gedragswetenschappelijke interventies zijn voor het voldoen aan die wettelijke eis noodzakelijk, maar geschiedt in vrijwel alle gevallen op afstand:  er is dan geen rechtstreeks contact tussen cliënt (of cliëntsysteem voor interactiediagnostiek) en gedragswetenschapper en beroepscodes verbieden dan het uitspreken van een gedragswetenschappelijk oordeel over de cliënt. Door deze gang van zaken ontbreekt de validiteit en betrouwbaarheid van het oordeel. -{Ook is een SKJ-registratie geen medische registratie; er bestaat dan geen artsen-eed!}.

 

In een democratische rechtsstaat is een veroordeling alleen rechtmatig als deze wordt uitgesproken op basis van wettig en overtuigend bewijs. Het is dan ook niet voor niets dat in 2002 in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als artikel 21 werd opgenomen: “Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.”

In de Jeugdwet van 2015 werd dit artikel in vrijwel gelijke bewoordingen en nu specifiek gericht op de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling, als artikel 3.3 opgenomen: “De Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling zijn verplicht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.” -{Maar niet de bron voor de RvdK, het AMHK, Veilig Thuis; die hoeft niet aan waarheid te doen en dat door te geven. - TjS}.

Met andere woorden, ‘waarheidsvinding’ dient in de jeugdzorgketen geborgd te zijn. Het betreft in dezen geen waarheidsvinding in strafrechtelijke zin. Dat wordt door tegenstanders van waarheidsvinding nogal eens, misleidend i.c. manipulatief, geopperd. De wetgever beoogt met artikel 3.3. in de Jeugdwet met name om de rapportages van de Raad en de G.I. te voorzien van “objectiveerbare feiten, gebeurtenissen en omstandigheden” (zie het betreffende amendement Van der Burg en Bergkamp van 8 oktober 2013) en onderscheid aan te brengen tussen feiten, visies van betrokkenen en interpretaties van de Raad en de GI.

Dat wil zeggen dat onderzoekers gebruik dienen te maken van wetenschappelijk betrouwbare en gevalideerde instrumenten om de leef- en opvoedingssituatie van de minderjarige naar waarheid en volledig in kaart te brengen en als zodanig ook bij de kinderrechter aan te voeren.

 

In zijn brief van 13 april 2016 benadrukt de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer: “Verantwoord omgaan met waarheidsvinding is cruciaal voor de onderbouwing van de ingrijpende en vaak complexe beslissingen die professionals moeten nemen ten aanzien van kinderen en ouders.”

 

De consequentie van het voorgaande is dat de ‘onderzoekers’ die door Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming worden ingezet, getraind dienen te zijn in het gebruik van wetenschappelijk betrouwbare en gevalideerde instrumenten opdat de leef- en opvoedingssituatie van minderjarigen volledig en naar waarheid in kaart gebracht kan worden.

   Helaas heeft de wetgever verzuimd deze noodzakelijke kwalitatieve voorwaarde juridisch te borgen. -{Artikel 3.3 in de Jeugdwet is niet concreet en niet gesanctioneerd}.

Ook de Raad en Veilig Thuis (AMHK) hebben deze implicatie voor de kwaliteit van hun ‘onderzoekers’ niet operationeel vertaald. Daarom zet ik ‘onderzoekers’ in relatie tot Veilig Thuis en tot de Raad voor de Kinderbescherming tussen aanhalingstekens: een onderzoeker is wetenschappelijk en universitair opgeleid of op z’n minst getraind in de toepassing van valide en betrouwbare onderzoeksinstrumenten. Veruit de meerderheid van de ‘onderzoekers’ van de Raad en Veilig Thuis is dat niet.

 

In feite doen zij niet meer dan, d.m.v. de onbetrouwbare en niet valide interviewmethode, subjectieve percepties verzamelen. Het enige dat zij na hun verzamelacties weten is wat hun informanten hebben gezegd. Wat zij met deze methode niet kunnen weten is of deze informanten de waarheid hebben gesproken en volledig zijn geweest. Wat zij ook niet kunnen weten is of de geïnterviewden, zoals ouders, minderjarigen en overige informanten, wel of niet van alles hebben verzonnen.

 

Met deze aanpak wordt al decennia een praktijk in stand gehouden die niet op waarheidsvinding is gebaseerd -{Waarheid: het weglaten van suggesties, beweringen, verzonnen toekomstvoorspellingen en onwaarheden; ook ontbreekt te vaak concrete open diagnostiek, waarbij interactieonderzoek is geschiedt; dat moet voortvarend zijn geschied}. 

De aldus verzamelde informatie leidt zonder uitzondering tot het bekende ongestructureerde klinische oordeel:  een oordeel en een daarop gebaseerd advies dat per definitie inaccuraat, subjectief, vertekend en onbetrouwbaar is.   Dit element, opgeteld bij de bijdragen van de ouders en/of advocaat, vormt de wankele basis waarop de kinderrechter geacht wordt besluiten te nemen over ingrijpende en “vaak complexe” beslissingen aangaande minderjarigen. -{Daarbij neemt de rechter de ouders als 'niet-professioneel niet serieus in afweging, ook al komen ze met meetmiddelen en wetenschap; jeugdrechters zijn regelmatig zo gemakzuchtig het belang van het zich ontwikkelende kind over te laten aan raadsheren in hoger beroep; het ontvankelijke kind wacht wel, zo lijken ze te denken}.

 

Voor minderjarigen en ouders zeer ingrijpende en ook traumatiserende beslissingen worden doorgaans genomen op basis van een boterzachte onderbouwing of nog erger, op basis van drijfzand.

 

De vereisten uit de wet inzake waarheid en volledigheid zijn niet consequent vertaald in de relevante kwaliteitseisen voor de werkers en onderzoekers in de jeugdzorgketen. Keteninfantiliteit is aldus een, als het ware, genetisch kenmerk geworden van alle schakels.

 

2.   Schakels in de keten:

In de kern samengevat bestaan de schakels in de jeugdzorgketen uit: Melding > AMHK > Raad voor de Kinderbescherming > kinderrechter> Gecertificeerde Instelling.  

​

3.   De melding:

Nederland is het enige land ter wereld met een verplichte screening op kindermishandeling. De afgelopen jaren is, o.a. door een ongebreidelde invoering van meldcodes en meldplichten, een enorme druk op instanties en op de samenleving ontstaan om vermoedens van kindermishandeling/huiselijk geweld terstond te melden. De infantiliteit of onbenulligheid in deze schakel neemt inmiddels groteske vormen aan. Toelichting:

 

  • a.  Ouders die met hun kind bij de artsenpost of spoedeisende hulp komen, worden verplicht gescreend. Arts-onderzoeker Maartje Schouten schrijft in haar proefschrift (promotie in maart 2017 UMC Utrecht) dat dit heeft geleid tot een hausse aan valse verdenkingen van kindermishandeling in de door haar onderzochte situaties: van elke 100 verdenkingen waren er 92 onterecht {Valse positieven}.

       Het gebruik van vragenlijsten waarvan de betrouwbaarheid en validiteit niet is onderzocht leidt op de

      afdeling spoedeisende eerste hulp tot een overmaat van onterechte verdenkingen (97 op de 100).

     Tegelijkertijd worden kinderen die wel mishandeld worden niet of niet tijdig gesignaleerd. {Dus werkt het

     AMHK zeer inefficiënt en gezien  Gresser  ook  schadelijk}. 

 

  • b.  Scholen melden niet alleen meer hun eventuele zorgen over een kind. Toenemend wordt wangedrag van ouders gemeld. Het kind verdwijnt daarmee naar de achtergrond en conflicten tussen ouders en de school worden niet meer intern opgelost, maar over de schutting bij het AMHK geworpen.

 

  • c.  Buren-, familieruzies en conflictscheidingen zijn toenemend aanleiding om valse meldingen te doen. Beschuldigingen over huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel misbruik van jonge minderjarigen worden door instanties overijverig opgepakt. Ook het stigmatiseren van personen door hen een psychiatrische aandoening toe te schrijven, borderline en narcisme zijn redelijk populair, neemt hand over hand toe. Het elkaar dwarszitten door het AMHK (VT) op iemands dak te sturen is daarbij het bovenliggende motief. Het AMHK is geneigd om deze valse meldingen al te serieus te nemen, met alle emoties en spanningen van dien voor de onterecht beschuldigden.

 

Een betrouwbaar en valide instrumentarium om het waarheidsgehalte van meldingen te bepalen ontbreekt. Ook is triage op dit punt ontoereikend. Onbenulligheid in de jeugdzorgketen begint dus al in deze eerste schakel.

 

  • d.  Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK)

Zoals aangegeven beschikt het AMHK, ook wel eufemistisch voorgesteld als “Veilig Thuis”, ten eerste niet over een betrouwbaar en valide instrumentarium om meldingen op hun waarheidsgehalte te beoordelen.

De informatieverzamelaars van Veilig Thuis beschikken bovendien niet over de vereiste bekwaamheden en instrumenten om de leef- en opvoedingssituatie van minderjarigen naar waarheid en volledig in kaart te brengen.

Ten tweede bevatten rapportages van Veilig Thuis regelmatig informatie zonder dat duidelijk is van wie de informatie afkomstig is en wat er gehoord, gezien en vastgesteld is. Dergelijke informatie krijgt daarmee min of meer het karakter van roddel en achterklap.

Ten derde leiden, gezien de voorgaande elementen, verzoeken van Veilig Thuis te vaak tot onnodig onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.

De onbenulligheid in en van de Veilig Thuis-rapportages, waaraan elke normatiek over wat een goede opvoeding of een goede opvoeder is ontbreekt, prevaleert dan boven de vuistregel van de Raad dat deze pas in actie komt als er sprake is van aantoonbare risico’s voor de veiligheid van een kind. M.a.w. de keteninfantiliteit continueert zich, mede door toedoen van de Raad, in de tweede schakel.

 

  • 4/e.  De Raad voor de Kinderbescherming

De zogenoemde raadsonderzoekers zijn geen {diagnostische of wetenschappelijke} onderzoekers maar voor het overgrote deel {roddel- en} informatieverzamelaars. In het kwaliteitskader van de Raad wordt melding gemaakt van een “onderzoeksmodel.” Deze voorstelling van zaken is onjuist: de Raad heeft geen onderzoeksmodel. Wel een “doorontwikkelde methode raadsonderzoek” (zie Methode raadsonderzoek bescherming, juli 2015), maar dat is geen methode die bijdraagt aan waarheidsvinding. Het belangrijkste onderdeel van deze methode is en blijft het interview, persoonlijk of telefonisch en op basis van standaardvragen. Zoals aangegeven is het interview geen betrouwbaar en valide onderzoeksinstrument omdat de enige wetenschap na een interview datgene is wat de geïnterviewde heeft gezegd. Er bestaat daarom, ook bij de raadsverzamelaar, geen enkele zekerheid over het waarheids- en volledigheidsgehalte aangaande de door hem/haar verzamelde en te presenteren informatie.

 

De Raad heeft getracht het interview meer ‘body’ te geven door de raadsverzamelaars te trainen in de oplossingsgerichte gespreksvoering. Gelet op de toelichting in de “Methode raadsonderzoek bescherming” leidt deze vorm van gespreksvoering doorgaans tot het meer concretiseren van de informatie en gerichtheid op oplossingen. Aan verbetering van de validiteit en betrouwbaarheid en dus van waarheidsvinding, draagt deze gespreksvoering niet bij. De onbenulligheid van de raadsrapportage wordt nog eens onderstreept door de buitenproportionele weergave van de subjectieve percepties van de ouders, eventueel minderjarigen en overige informanten. Zeker in geval van conflictscheidingen kunnen ouders zich middels zo’n raadsrapport lekker uitleven in het zwart maken van de ander. Deze handelwijze draagt alleen maar bij tot verdere conflictescalatie.

 

Conclusies, ook in raadsrapporten, dienen tot stand te komen door de in kaart gebrachte werkelijkheid (waarheid) te toetsen aan expliciete (psychologisch)wetenschappelijke (pedagogiek/ ontwikkelings-psychologie/ filosofie), empirisch onderbouwde normen.  De beschrijving van deze normen ontbreekt in raadsrapporten, waarmee voor de raadsverzamelaar de weg vrij is om de eigen persoonlijke, subjectieve, religieuze, politieke, ideologische en impliciete normen over goede opvoeding sluipenderwijze in de conclusies te verwerken.

 

Nog ernstiger is dat de ‘zorgen’ die in rapporten worden geuit, per definitie zijn gebaseerd op het eigen subjectieve en impliciete {niet-verifieerbare, vage} normenstel over goede opvoeding van de ‘zorgeigenaar’ {en niet gerelateerd als tegenoverweging met de wetenschappelijke inzichten van bijv. arts Ursula Gresser: het wegplaatsen van kind, weg bij één of beide ouders, is ernstig schadelijk}. Het volstrekte gebrek aan transparantie over de normatiek, ontaardt in raadsrapporten die onbetrouwbaar, inaccuraat en subjectief zijn en die derhalve ver weg staan van waarheidsvinding en van besluitvorming die recht doet aan de belangen van de minderjarigen.

 

Om het ondermaatse waarheidsgehalte te maskeren maakt de Raad in zijn rapportages veelvuldig gebruik van inhoudsloze mantra’s of het fabriceren van “zorgen” om de kinderrechter mee te krijgen. Deze mantra’s worden vervolgens, door toedoen van de kinderrechter, tot onaantastbare (juridische) waarheden verheven {met onachtzaamheid van recente wetenschap}. Enkele voorbeelden:

​

· > “De Raad ziet het risico dat langdurige strijd zal worden gevoerd tussen de ouders”: (Commentaar: de Raad “ziet” helemaal niets. De Raad doet een loze voorspelling gebaseerd op de {pseudokristallen} Glazen-Bol-benadering).

· > “Dit alles brengt het grote risico met zich mee dat hun ontwikkeling (van de minderjarigen) verder verstoord raakt en hun zorgelijk functioneren toeneemt.” (Commentaar: dit is een veel gebruikte poging om te misleiden: in het gehele betreffende raadsrapport wordt op geen enkele wijze aangetoond dat de ontwikkeling van de minderjarigen verstoord is of dat er sprake is van zorgelijk functioneren. De misleiding zit hem in het gebruik van de aanduidingen “verder” en “toeneemt”.

· > Na een scheidingssituatie beweert de Raad – zònder bronvermelding zodat onduidelijk is of de Raad dit zelf heeft geconstateerd, gefabriceerd of van horen zeggen heeft – dat de betreffende minderjarigen “last ervaren” van de situatie. Op basis daarvan concludeert de Raad dat er “zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen”.

(NB: als kinderen “last” ervaren van een scheidingssituatie is dat de normaalste zaak van de wereld. Als zij er geen last van zouden hebben was er vermoedelijk inderdaad iets aan de hand met hun sociaal-emotionele ontwikkeling en een reden tot zorg.    {Ouders kunnen in dat geval goede en brede voorlichting krijgen om zo bewuster te worden wie centraal staat, en zo een mentale keuze maken. Dan wordt het meten ook concreter m.b.t. de neiging van omgangssabotage. Zorgen kunnen thuis opgelost worden, wat beter is voor het kind.   De RvdK en de G.I.'s weten dit anno 2019}.   In dit geval misbruikt de Raad de aanduiding “zorgen”. Een zorg is het verschil tussen de, in dit geval, pedagogische werkelijkheid en de pedagogische wenselijkheid. De werkelijkheid van de sociaal-emotionele ontwikkeling is op geen enkele betrouwbare en valide wijze gemeten.  De normen voor een wenselijke situatie worden niet benoemd.  De daarmee inhoudsloze kreet “zorgen”, kan zonder uitleg niet meer zijn dan een gefabriceerde voorstelling van zaken).

 

Aanvullende voorbeelden van, niet onderbouwde en daarmee nietszeggende, uitdrukkingen uit raadsrapporten waarmee de Raad bij de kinderrechter meestal kan scoren: de Raad heeft het vermoeden..., het kind zit klem..., het lijkt er op dat..., het is niet uitgesloten..., het kan zo zijn..., de Raad kan zich voorstellen..., de Raad acht het aannemelijk..., in het belang van de kinderen..., ernstige bedreiging van de ontwikkeling..,, loyaliteitsconflict..., hechtingsproblematiek..., er zijn zorgelijke signalen..,, er is grote kans opeen gezinsdrama...

 

Op basis van deze infantiele of onbenullige output van de derde schakel in de jeugdzorgketen is de kinderrechter aan zet.

 

f. /5.    De kinderrechter   (Herhaling van boven) :

In termen van gedragswetenschappelijke en methodologische kennis van zaken vormt de kinderrechter de meest zwakke schakel in de keten. Opvallend is dat deze schakel tegelijkertijd over de meeste macht beschikt, t.w. beslissingsbevoegdheid over zaken als ondertoezichtstelling, het afgeven van een machtiging tot uithuisplaatsing en het opleggen van psychiatrisch of psychologisch onderzoek.

 

Kinderrechters zijn opgeleid als jurist en hebben als gevolg daarvan een vooral procedurele oriëntatie. Zij hebben doorgaans weinig benul van pedagogische en ontwikkelingspsychologische inzichten op wetenschappelijk niveau. In termen van de belangen van minderjarigen is de kinderrechter daarom onvoldoende in staat om inhoudelijk de juiste afwegingen te maken.

 

Ook in pedagogisch en psychologisch onderzoeks- en methodologisch opzicht is de kinderrechter niet geschoold en getraind: de kinderrechter is noch psycholoog, noch pedagoog, noch methodoloog, noch wetenschapper.

 

Tegelijkertijd veroordeelt hij/zij ouders tot het ondergaan van ondertoezichtstelling, het uit huis plaatsen van minderjarigen en/of het ondergaan van psychiatrisch onderzoek. Hij/zij oordeelt daarmee dat ouders onbekwame opvoeders zijn. Het zal je maar gezegd worden door een, pedagogisch of psychologisch gezien, (goedwillende)amateur.

De kinderrechter moet dus kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de input van de Raad en de Gecertificeerde Instelling (GI) en op grond daarvan zijn/haar eigenlijke taak uitvoeren, te weten: toetsen {niet napraten}.

 

Door het gebrek aan waarheidsgehalte en het gebrek aan inzicht in de gebruikte normatiek, wordt de kinderrechter niet voorzien van beslisinformatie van voldoende niveau. Mede gelet op de impact ervan, vormen de beslissingen van de kinderrechter daarom het grootste afbreukrisico voor minderjarigen in de keten. De kinderrechter baseert zijn/haar beslissingen op drijfzand en heeft dientengevolge geen benul van de kwaliteit van zijn/haar beslissingen, die aldus kindgevaarlijk (kunnen) uitpakken.

 

In Nederland weet niemand, en dat geldt ook voor de kinderrechter zelf, hoeveel ondertoezichtstellingen en machtigingen uithuisplaatsingen er terecht (en dus ook onterecht) worden uitgesproken. De kinderrechter heeft derhalve geen benul van de kwaliteit van zijn/haar functioneren omdat het resultaat van dit functioneren niet wordt gemeten.  Een onterecht {valse positieve} uitgesproken OTS of machtiging UHP is een acute ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige, is een vorm van kindermishandeling en werkt ontwrichtend op een gezin en traumatiseert de (groot)ouders en ook vaak andere familieleden.

 

Zoals in elke beroepsgroep is ook bij kinderrechters sprake van goede en slechte beroepsbeoefenaren. De goede kinderrechters zijn zich bewust van hun pedagogische, psychologische en onderzoeksmethodologische beperkingen. Zij zijn zich ook zeer bewust van het feit dat de Raad voor de Kinderbescherming en de G.I. in hun rapportages de feiten niet naar waarheid en volledig aanvoeren. (NB. Het is zeer zorgelijk en in termen van rechtsstatelijkheid abject, dat instanties die overheidstaken uitvoeren, hand in hand met kinderrechters, de wet overtreden).

Gelet op de onbetrouwbaarheid van de rapportages en gezien het grote afbreukrisico van een foutieve beslissing, zijn goede kinderrechters geneigd scherp door te vragen en de zittingstijd af te stemmen op de ernst van de zaak. Bovendien zal deze kinderrechter per definitie de professionele documenten opeisen die vereist zijn als de G.I. of de Raad uitspraken doet over de (vermoedelijke) geestelijke en lichamelijke gezondheid van een cliënt of over diens opvoedingsvaardigheden.

Deze kinderrechter gaat er ook van uit dat de G.I. en de Raad zich “niet zomaar kunnen beroepen op hun professionele inschatting.” (Rapport Kinderombudsman Marc Dullaert, Is de Zorg Gegrond?”, 10 december 2013, pagina 79). In dat rapport is op pagina 82 in het ingekaderde gedeelte ook te lezen wat van een kwalitatief goede kinderrechter mag worden verwacht. (Familiekamer rechtbank Amsterdam, zomer 2013).

 

De slechte kinderrechter is de ineffectieve en niet congruente kinderrechter. Dat is de rechter van wie het zelfbeeld onjuist is en door hem/haar als veel positiever wordt beleefd dan de werkelijkheid omtrent zijn/haar beroepsuitoefening is. Het is het type rechter dat overal verstand van denkt te hebben.

Hij/zij heeft de onbenullige neiging erop te vertrouwen dat G.I. en Raad de informatie naar waarheid aanvoeren. Deze rechter vraagt niet scherp door, hanteert een marginale toetsing van de aangeleverde informatie, houdt de zittingsduur kort en vraagt zich zelden af waarom de G.I. de in de vorige beschikking gegeven opdrachten niet heeft uitgevoerd.

 

Voorbeeld van de infantiliteit/onbenulligheid van dit type kinderrechter: zo was er een rechter van een gerechtshof die een door een gedragswetenschapper van een GI opgestelde risicotaxatie inzake kindermishandeling, bestempelde als een gedegen en valide rapport. Dat werd zelfs in de beschikking vastgelegd. De rechter ging hiermee ook nog eens op de stoel van en gedragswetenschapper zitten , maakte zich derhalve partijdig en had gewraakt dienen te worden. Maar dit terzijde.

De geëtaleerde onbenulligheid van dit oordeel blijkt uit het feit dat de gedragswetenschapper de, voor een juiste beoordeling noodzakelijke wetenschappelijke onderbouwing van de risicotaxatie, niet aan het hof had doen toekomen. Iemand die (psychologisch)wetenschappelijk is opgeleid weet dan onmiddellijk dat de uitspraak over de validiteit en degelijkheid van de taxatie per definitie onmogelijk, derhalve onbenullig, is.

Het ineffectieve type kinderrechter vindt ook dat hij/zij over een heel bijzondere eigenschap beschikt, het zogenaamde “Magisch Oog”: “het heilig geloof in het eigen vermogen om de waarheid rechtstreeks te zien, ook zonder bewijsmateriaal en eventueel ook tegen het bestaande bewijsmateriaal in.” (Ton Derksen, Het OM in de fout, pagina 15.) 

 

Deze kinderrechter ‘ziet’, als ouders de rechtszaal binnenkomen, in één oogopslag, of zij wel of geen geschikte opvoeders zijn {dus, ouders, weest ge ervan bewust en anticipeer!}. Dat geldt ook voor zijn/haar mening over minderjarigen. Laatst riep een kinderrechter, na het horen van een minderjarige van 14 jaar over mishandeling: “ach, kinderen zeggen zoveel.”

 

  • 6/g.    De gecertificeerde instelling (G.I.):

Na een beslissing van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling of machtiging uithuisplaatsing komt de gecertificeerde instelling (GI) in de persoon van de jeugdzorgwerker in beeld. Deze medewerkers werken onder verschillende benamingen zoals jeugdbeschermer, gezinsmanager, gezinscoach, gezinsvoogd. Aangaande hun kwaliteiten op het gebied van waarheidsvinding verwijs ik naar mijn opmerkingen over de verzamelaars van Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming: deze zijn onvoldoende en dikwijls niet aanwezig.

 

Een zeer belangrijk instrument voor de GI {met bestuur} en dus de gezinsvoogd en de cliënt, is het wettelijk voorgeschreven Plan van Aanpak. Een gedegen Plan van Aanpak (PvA), dat goed aansluit op de in de beschikking genoemde ontwikkelingsbedreigingen, dat SMART* is geformuleerd en in goed overleg met de cliënt is opgesteld, is een onmisbaar stuurinstrument en een eerste en cruciale stap naar succes. Succes betekent dat de ontwikkelingsbedreigingen op zo kort mogelijke termijn zijn weggenomen en dat ouders/opvoeders geleerd hebben en op eigen kracht verder kunnen.

Stuurinstrument houdt in dat de juiste acties gepland en bewaakt kunnen worden.

 

Helaas zijn nog veel Plannen van Aanpak van ondermaatse kwaliteit, waardoor het gericht sturen op verbetering niet mogelijk is. Kenmerkend voor een slecht Plan is,

· > het klakkeloos kopiëren van met name de inhoudsloze teksten uit raadsrapporten; doorgaans zijn dat nogal wat pagina’s;

· > knip en plakwerk;

· > gebrek aan meetbaar geformuleerde resultaten en activiteiten;

· > gebrek aan {juridisch concrete} expliciete normen over wat goede opvoeding en een goede opvoeder is {of het tegendeel daarvan; die (gejuridiseerde) normen zijn verifieerbaar er niet}.

 

Het langdurig uitstellen van het maken van een Plan van Aanpak komt met regelmaat voor, hetgeen leidt tot langdurige periodes van nietsdoen door de GI en tot uitzichtloos afwachten voor de cliënt en verdere ontwrichting van een gezin {Inspanningsverzuim, maar dat moeten ouders bewijzen door de Awb zwart op wit te volgen in actie}. Kinderrechters laten dit doorgaans gewoon toe.

​

*: SMART staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden.  Daarmee wordt een Plan van Aanpak voorzien van toetsbare resultaten en activiteiten, in de tijd vastgelegd, met een eenduidige verantwoordelijkheidstoedeling {en daar is artikel 24 lid 1 van het kinderrechtenverdrag IVRK van belang: diagnostische gezondheidszorg dat meet}.

 

Dikwijls wordt ook ‘vergeten’ dat volgens de wet allereerst aan de cliënt de vraag dient te worden gesteld om zelf een Plan van Aanpak, een zogenoemd Familiegroepsplan op te stellen.

 

Een slecht Plan van Aanpak maakt het ook niet goed mogelijk om een goede evaluatie te doen. Nog onafhankelijk van de kwaliteit van het Plan voldoen de evaluaties als zodanig dikwijls ook niet aan de daarvoor geldende criteria. {Het veelvuldig gebrek aan op voorhand ouders goed bewustmakend voorlichten veroorzaakt ook een vager meettraject!}.

 

Evalueren betekent waarde schatten. Concreet houdt dit in dat in het licht van de in het Plan meetbaar en in de tijd geformuleerde resultaten en activiteiten wordt bezien,

  • a.  of de resultaten zijn behaald en de activiteiten naar behoren zijn uitgevoerd, of

  • b.  in welke mate de resultaten zijn bereikt;

  • c.  in welke mate de activiteiten zijn uitgevoerd;

  • d.  welke oorzaken ten grondslag liggen aan het niet of beperkt uitvoeren van de activiteiten en het niet of beperkt bereiken van de resultaten.

 

Mits deze evaluatie met de juiste valide en betrouwbare instrumenten wordt uitgevoerd, is dit {S.M.A.R.T.} een algemeen aanvaarde en als gedegen bekend staande methode.

Deze ontbreekt in vrijwel alle evaluaties van de G.I..  Bovendien wreekt zich in dezen het principe van ‘de slager keurt zijn eigen vlees’: het is de G.I. zelf die de oorzaken van mogelijke mislukkingen in kaart brengt.

- Een buitengewoon opvallend en tegelijkertijd verontrustend fenomeen in de evaluaties van de G.I. is dat de oorzaak van een mislukt Plan van Aanpak te allen tijde bij de cliënten, anderen of omstandigheden wordt gelegd; nimmer bij de G.I. zelf.

Ook vermijdt de G.I. met regelmaat te vermelden waarom de in de beschikking vastgelegde opdrachten van de kinderrechter niet zijn uitgevoerd. Kinderrechters kijken vervolgens de andere kant uit.  -{Ouders werken daarom voortvarend officieel met de Awb!!!   De G.I. kreeg het OTS-mandaat om voortvarend te werken aan het oplòssen van de “ernstige bedreiging” die genoemd is in de gebruikte tekst van BW1:255, aldus de wetgever.  De financiële “perverse prikkel” van de Kinderombudsman, pagina 93, is vermoedelijk de oorzaak van uitsteltactiek en bagatelliseren}.

 

 CONCLUSIE 

De wetgever heeft bepaald dat de informatie van de Raad voor de Kinderbescherming en van de gecertificeerde instelling volledig en naar waarheid aan de kinderrechter dient te worden voorgelegd.

De schakels in deze keten, maar ook de verantwoordelijke bewindslieden en Kamerleden, staan met open ogen toe, of kijken de andere kant op, dat de wet op dit punt structureel overtreden wordt.

Op basis van deze overtredingen door kinderrechters en instanties die overheidstaken uitvoeren zoals Veilig Thuis, Raad voor de Kinderbescherming en GI, worden ouders en minderjarigen veroordeeld tot bijvoorbeeld ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en onderwerping aan psychiatrisch/psychologisch onderzoek.

 

Bevoegdheden, in dezen bevoegdheden om te beslissen over zaken die diep ingrijpen op de levens van mensen, dienen in balans te zijn met de daarvoor noodzakelijke bekwaamheid. In de jeugdzorgketen is deze relatie in onbalans. De voor de bevoegdheid noodzakelijke bekwaamheid ontbreekt, ook bij de kinderrechter.

 

Hoeveel rechterlijke blunders, dwalingen en missers er bij deze veroordelingen plaatsvinden is volstrekt onbekend. In elk geval is elke misser er één te veel en ook leidt elke misser tot een abject gebrek aan rechtsstatelijkheid in de bejegening van minderjarigen en ouders. In dergelijke gevallen is naar alle waarschijnlijkheid sprake van ontvoering of tenminste wederrechtelijke onttrekking aan het ouderlijk gezag, mensenroof, laster of kindermishandeling.

Tegelijkertijd kijkt de regisserende overheid de andere kant op en neemt nog steeds geen daadwerkelijke verantwoordelijkheid voor het met voortvarendheid oplossen van deze meest grensoverschrijdende consequenties van de keteninfantiliteit in de jeugdzorg!

 

Drs. H. (Harry) Berndsen, juni 2018, gedragswetenschappelijk adviseur consultant voor de Rechten van het Kind, Ouders en Grootouders, gelieerd aan stichting KOG, en lid van NVO.  

​

​

Zie vorige pagina.

​

Zie eerste pagina in de reeks Waarheid (KOG)

​

Zie volgende pagina.

​

Zie deel 2 van Keteninfantiliteit op https://jeugdbescherming.jimdo.com/adoptie-en-pleegzorg/relativeer-en-onderzoek/analyse-van-beleid-in-jeugdzorg/

​

Men kan leren uit door de 'jeugdzorg' genegeerde wetenschap .

​

Zie hoe het spaak loopt met liegende G.I. in Friesland (reeks).

​​

\

​

Het lijkt wel of de jeugdzorg ouders tracht te emotioneren opdat ze steken laten vallen, want wanneer ze zich emotioneel gaan tonen moeten er wel 'zorgen' zijn. Ge hebt gelezen hoe het woord 'zorgen' 'professioneel' misbruikt wordt in jeugdzorg-'onderzoek' wat tot een negatieve suggestie over ouders...

Veel woorden suggereren. Ze insinueren. Ouders noemen het 'liegen'..... Het  zijn immers geen feiten en komen het kind niet ten goede (IVRK art. 24 lid 1); jeugdzorgwerkers beschuldigen met gevolg voor de levenssfeer van het kind:                                                                                                                         

Gevoelens.JPG
72procentNIETgoed.JPG
IVRK art. 24 lid 3.JPG
Uithuisgevolgen.JPG
bottom of page