top of page

Waarheid 5:

KETEN-INFANTILITEIT IN DE JEUGDZORG

Aanleiding:

In de uitzending van Monitor (KRO-NCRV) van 19 maart 2017 heb ik de aanduiding

“keteninfantiliteit” gebruikt. Van veel kanten is mij gevraagd om wat uitgebreider aan te geven wat ik daarmee bedoel. Het navolgende is een antwoord op dat verzoek. Deze uitleg kan op verschillende manieren nuttig zijn,

*     Als toelichting op de betekenis van keteninfantiliteit;

*     Als spiegel en voortdurend aandachtspunt voor de schakels in de keten;

*     Als input voor inspecties, beleidsmakers en de wetgever om meer consistentie

        tussen wetgeving, beleid en het operationele veld te realiseren;

*     Als checklist voor cliënten in de keten en hun adviseurs en advocaten om inzicht te krijgen in de momenten waarop zaken zijn misgegaan en als mogelijkheid de

schakels daarop te wijzen.

Infantiel betekent letterlijk “kinderachtig”, maar dient in relatie tot keteninfantiliteit vooral begrepen te worden als “onbenullig” of “misleidend”.

​

Keteninfantiliteit houdt in dat de schakels in de jeugdzorgketen klakkeloos of uit gebrek aan bekwaamheid, of uit luiheid of bewust (misleiding) elkaars onbenulligheden en onwaarheden overnemen.

​

1. De wet:

Een rechterlijke beslissing tot een ondertoezichtstelling of tot een machtiging

uithuisplaatsing betekent voor de minderjarige(n) en ouders een diepe inbreuk op hun

privacy, welzijn, geluk en leven. Tegelijkertijd is de aan deze beslissingen

onderliggende veroordeling voor ouders ook nog eens bikkelhard.

Die veroordeling luidt:

u bent vooralsnog ongeschikt als opvoeder.

 

Het is verbijsterend dat een dergelijke veroordeling wordt geadviseerd en

uitgesproken door amateurs die tegelijkertijd zichzelf en elkaar graag als

“professional” etiketteren: de informatieverzamelaars van Veilig Thuis en de Raad

voor de Kinderbescherming, de kinderrechter en de jeugdzorgwerkers; allen zijn niet

wetenschappelijk geschoold op het terrein van pedagogiek of  ontwikkelingspsychologie. Ook het noodzakelijke gedragswetenschappelijke

methodologische besef is onvoldoende aanwezig.  Daarmee ontbreekt de vaardigheid om aan het wettelijk vereiste om de feiten “naar waarheid en volledig” aan te voeren, te voldoen.

​

Gedragswetenschappelijke interventies zijn voor het voldoen aan die wettelijke eis

noodzakelijk, maar geschiedt in vrijwel alle gevallen op afstand: er is dan geen

rechtstreeks contact tussen cliënt en gedragswetenschapper en beroepscodes

verbieden dan het uitspreken van een gedragswetenschappelijk oordeel over de

cliënt. Door deze gang van zaken ontbreekt de validiteit en betrouwbaarheid van het

oordeel.

​

In een democratische rechtsstaat is een veroordeling alleen rechtmatig als deze

wordt uitgesproken op basis van wettig en overtuigend bewijs. Het is dan ook niet

voor niets dat in 2002 in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als

artikel 21 werd opgenomen: “Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang

zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.

In de Jeugdwet van 2015 werd dit artikel in vrijwel gelijke bewoordingen en nu

specifiek gericht op de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde

Instelling, als artikel 3.3 opgenomen: “De Raad voor de Kinderbescherming en de

Gecertificeerde Instelling zijn verplicht in rapportages of verzoekschriften de van

belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.

Met andere woorden, waarheidsvinding dient in de jeugdzorgketen geborgd te zijn.

Het betreft in dezen geen waarheidsvinding in strafrechtelijke zin. Dat wordt door

tegenstanders van waarheidsvinding nogal eens, misleidend, geopperd.

​

De wetgever beoogt met artikel 3.3. in de Jeugdwet met name waarheidsvinding in

wetenschappelijke zin. Dat wil zeggen dat onderzoekers gebruik dienen te maken

van wetenschappelijk betrouwbare en gevalideerde instrumenten om de leef- en

opvoedingssituatie van de minderjarige naar waarheid en volledig in kaart te brengen

en als zodanig ook bij de kinderrechter aan te voeren.

​

In zijn brief van 13 april 2016 benadrukt de Minister van Veiligheid en Justitie aan de

Tweede Kamer: “Verantwoord omgaan met waarheidsvinding is cruciaal voor de

onderbouwing van de ingrijpende en vaak complexe beslissingen die professionals

moeten nemen ten aanzien van kinderen en ouders.

​

De consequentie van het voorgaande is dat de ‘onderzoekers’ die door Veilig Thuis

en de Raad voor de Kinderbescherming worden ingezet, getraind dienen te zijn in het

gebruik van wetenschappelijk betrouwbare en gevalideerde instrumenten opdat de

leef- en opvoedingssituatie van minderjarigen volledig en naar waarheid in kaart

gebracht kan worden.

​

Helaas heeft de wetgever verzuimd deze noodzakelijke kwalitatieve voorwaarde

juridisch te borgen. Ook de Raad en Veilig Thuis hebben deze implicatie voor de

kwaliteit van hun ‘onderzoekers’ niet operationeel vertaald.

Daarom zet ik ‘onderzoekers’ in relatie tot Veilig Thuis en tot de Raad voor de

Kinderbescherming tussen aanhalingstekens: een onderzoeker is wetenschappelijk

en universitair opgeleid of op z’n minst getraind in de toepassing van valide en

betrouwbare onderzoeksinstrumenten. Veruit de meerderheid van de ‘onderzoekers’

van de Raad en Veilig Thuis is dat niet.

​

In feite doen zij niet meer dan, d.m.v. de onbetrouwbare en niet valide interviewmethode, informatie verzamelen. Het enige dat zij na hun verzamelacties

weten is wat hun informanten hebben gezegd.

Wat zij met deze methode niet kunnen weten is of deze informanten de waarheid

hebben gesproken en volledig zijn geweest. Wat zij ook niet kunnen weten is of de

geïnterviewden, zoals ouders, minderjarigen en overige informanten, wel of niet van

alles hebben verzonnen.

​

Met deze aanpak wordt al vele jaren een praktijk in stand gehouden die niet op

waarheidsvinding is gebaseerd.

De aldus verzamelde informatie leidt zonder uitzondering tot het bekende

ongestructureerde 'klinische' oordeel: een oordeel en een daarop gebaseerd advies

dat per definitie inaccuraat, subjectief, vertekend en onbetrouwbaar is.

Dit element, opgeteld bij de bijdragen van de ouders en/of advocaat, vormt de

wankele basis waarop de kinderrechter geacht wordt besluiten te nemen over

ingrijpende en “vaak complexe” beslissingen aangaande minderjarigen.

​

Voor minderjarigen en ouders zeer ingrijpende en ook traumatiserende beslissingen

worden doorgaans genomen op basis van een boterzachte onderbouwing of nog

erger, op basis van drijfzand.

De vereisten uit de wet inzake waarheid en volledigheid zijn niet consequent vertaald

in de relevante kwaliteitseisen voor de werkers en onderzoekers in de

jeugdzorgketen. Keteninfantiliteit is aldus een, als het ware, genetisch kenmerk

geworden van alle schakels.

​

2. Schakels in de keten:

In de kern samengevat bestaan de schakels in de jeugdzorgketen uit:

De melding > Veilig Thuis > Raad voor de Kinderbescherming > kinderrechter > G.I., de Gecertificeerde Instelling, de gezinsvoogdij-instelling.

​

3. De melding:

Nederland is het enige land ter wereld met een verplichte screening op

kindermishandeling. De afgelopen jaren is, o.a. door een ongebreidelde invoering van meldcodes en meldplichten, een enorme druk op instanties en op de samenleving ontstaan om vermoedens van kindermishandeling/huiselijk geweld terstond te melden. De infantiliteit of onbenulligheid in deze schakel neemt inmiddels groteske vormen aan. Toelichting:

​

a. Ouders die met hun kind bij de artsenpost of spoedeisende hulp komen, worden

verplicht gescreend. Arts-onderzoeker Maartje Schouten schrijft in haar

proefschrift (promotie in maart 2017 UMC Utrecht) dat dit heeft geleid tot een

hausse aan valse verdenkingen van kindermishandeling in de door haar

onderzochte situaties: van elke 100 verdenkingen waren er 92 onterecht.

​Het gebruik van vragenlijsten waarvan de betrouwbaarheid en validiteit niet is

onderzocht leidt op de afdeling spoedeisende eerste hulp tot een overmaat van

onterechte verdenkingen (97 op de 100). Tegelijkertijd worden kinderen die wel

mishandeld worden niet of niet tijdig gesignaleerd.

​

b. Scholen melden niet alleen meer hun eventuele zorgen over een kind.

Toenemend wordt wangedrag van ouders gemeld. Het kind verdwijnt daarmee

naar de achtergrond en conflicten tussen ouders en de school worden niet meer

intern opgelost, maar over de schutting bij Veilig Thuis geworpen.

​

c. Buren-, familieruzies en conflictscheidingen zijn toenemend aanleiding om valse

meldingen te doen. Beschuldigingen over huiselijk geweld, kindermishandeling en

seksueel misbruik van jonge minderjarigen worden door instanties overijverig

opgepakt. Ook het stigmatiseren van personen door hen een psychiatrische

aandoening toe te schrijven, borderline en narcisme zijn redelijk populair, neemt

hand over hand toe. Het elkaar dwarszitten door Veilig Thuis op iemands dak te

sturen is daarbij het bovenliggende motief. Veilig Thuis is geneigd om deze valse

meldingen al te serieus te nemen, met alle emoties en spanningen van dien voor

de onterecht beschuldigden.

​

Een betrouwbaar en valide instrumentarium om het waarheidsgehalte van meldingen

te bepalen ontbreekt. Ook is triage op dit punt ontoereikend. Onbenulligheid in de

jeugdzorgketen begint dus al in deze eerste schakel.

​

d.  Veilig Thuis:

Zoals aangegeven beschikt Veilig Thuis ten eerste niet over een betrouwbaar en

valide instrumentarium om meldingen op hun waarheidsgehalte te beoordelen.

De informatieverzamelaars van Veilig Thuis beschikken bovendien niet over de

vereiste bekwaamheden en instrumenten om de leef- en opvoedingssituatie van

minderjarigen naar waarheid en volledig in kaart te brengen.

Ten tweede bevatten rapportages van Veilig Thuis regelmatig informatie zonder dat

duidelijk is van wie de informatie afkomstig is en wat er gehoord, gezien en

vastgesteld is. Dergelijke informatie krijgt daarmee min of meer het karakter van

roddel en achterklap.

Ten derde leiden, gezien de voorgaande elementen, verzoeken van Veilig Thuis te

vaak tot onnodig onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.

De onbenulligheid in en van de Veilig Thuis-rapportages, waaraan elke normatiek

over wat een goede opvoeding of een goede opvoeder is ontbreekt, prevaleert dan

boven de vuistregel van de Raad dat deze pas in actie komt als er sprake is van

aantoonbare risico’s voor de veiligheid van een kind.

M.a.w. de keteninfantiliteit continueert zich, mede door toedoen van de Raad, in de

tweede schakel.

​

e.  De Raad voor de Kinderbescherming

De zogenoemde raadsonderzoekers zijn geen onderzoekers maar voor het overgrote

deel informatieverzamelaars. In het kwaliteitskader van de Raad wordt melding

gemaakt van een “onderzoeksmodel.” Deze voorstelling van zaken is onjuist: de

Raad heeft geen onderzoeksmodel.

Wel een “doorontwikkelde methode raadsonderzoek” (zie Methode raadsonderzoek

bescherming, juli 2015), maar dat is geen methode die bijdraagt aan waarheidsvinding.

Het belangrijkste onderdeel van deze methode is en blijft het interview, persoonlijk of

telefonisch en op basis van standaardvragen.

Zoals aangegeven is het interview geen betrouwbaar en valide onderzoeksinstrument

omdat de enige wetenschap na een interview datgene is wat de geïnterviewde heeft

gezegd. Er bestaat daarom, ook bij de raadsverzamelaar, geen enkele zekerheid

over het waarheids- en volledigheidsgehalte aangaande de door hem/haar

verzamelde en te presenteren informatie.

​

De Raad heeft getracht het interview meer ‘body’ te geven door de raadsverzamelaars te trainen in de oplossingsgerichte gespreksvoering. Gelet op de

toelichting in de “Methode raadsonderzoek bescherming” leidt deze vorm van

gespreksvoering doorgaans tot het meer concretiseren van de informatie en gerichtheid op oplossingen. Aan verbetering van de validiteit en betrouwbaarheid en dus van waarheidsvinding, draagt deze gespreksvoering niet bij.

De onbenulligheid van de raadsrapportage wordt nog eens onderstreept door de

buitenproportionele weergave van de subjectieve percepties van de ouders,

eventueel minderjarigen en overige informanten. Zeker in geval van conflictscheidingen kunnen ouders zich middels zo’n raadsrapport lekker uitleven in

het zwart maken van de ander. Deze handelwijze draagt alleen maar bij tot verdere

conflict-escalatie.

​

Conclusies, ook in raadsrapporten, dienen tot stand te komen door de in kaart

gebrachte werkelijkheid (waarheid) te toetsen aan expliciete (gedrags)wetenschappelijke (pedagogiek/ontwikkelingspsychologie/filosofie) normen.

De beschrijving van deze normen ontbreekt in raadsrapporten, waarmee voor de

raadsverzamelaar de weg vrij is om de eigen persoonlijke, subjectieve en impliciete

normen over goede opvoeding sluipenderwijze in de conclusies te verwerken.

​

Nog ernstiger is dat de ‘zorgen’ die in rapporten worden geuit, per definitie zijn

gebaseerd op het eigen subjectieve en impliciete normenstel over goede opvoeding

van de ‘zorgeigenaar’. Het volstrekte gebrek aan transparantie over de normatiek,

ontaardt in raadsrapporten die onbetrouwbaar, inaccuraat en subjectief zijn en die

derhalve ver weg staan van waarheidsvinding en van besluitvorming die recht doet

aan de belangen van de minderjarigen.

​

Om het ondermaatse waarheidsgehalte te maskeren maakt de Raad in zijn

rapportages veelvuldig gebruik van inhoudsloze mantra’s of het fabriceren van

“zorgen” om de kinderrechter mee te krijgen. Deze mantra’s worden vervolgens, door

toedoen van de kinderrechter, tot onaantastbare (juridische) waarheden verheven.

Enkele voorbeelden:

​

-o    “De Raad ziet het risico dat langdurige strijd zal worden gevoerd tussen de ouders”:

(Commentaar: de Raad “ziet” helemaal niets. De Raad doet een loze voorspelling gebaseerd op de Glazen Bolbenadering).

​

-o    “Dit alles brengt het grote risico met zich mee dat hun ontwikkeling (van de

minderjarigen) verder verstoord raakt en hun zorgelijk functioneren toeneemt.”

(Commentaar: dit is een veel gebruikte poging om te misleiden: in het gehele betreffende raadsrapport wordt op geen enkele wijze aangetoond dat de ontwikkeling van de minderjarigen verstoord is of dat er sprake is van zorgelijk functioneren. De misleiding zit hem in het gebruik van de aanduidingen “ verder” en “ toeneemt”.)

​

-o    Na een scheidingssituatie beweert de Raad – zonder bronvermelding zodat onduidelijk is of de Raad dit zelf heeft geconstateerd, gefabriceerd of van horen zeggen heeft – dat de betreffende minderjarigen “last ervaren” van de situatie. Op basis daarvan concludeert de Raad dat er “zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen”.

(NB: als kinderen “last” ervaren van een scheidingssituatie is dat een de normaalste zaak van de wereld. Als zij er geen last van zouden hebben was er vermoedelijk inderdaad iets aan de hand met hun sociaal-emotionele ontwikkeling en een reden tot zorg. In dit geval misbruikt de Raad de aanduiding “ zorgen”. Een zorg is het verschil tussen de, in dit geval, pedagogische werkelijkheid en de pedagogische wenselijkheid. De werkelijkheid van de sociaal-emotionele ontwikkeling is op geen enkele betrouwbare en valide wijze gemeten. De normen voor een wenselijke situatie worden niet benoemd. De daarmee inhoudsloze kreet “zorgen”, kan zonder

uitleg niet meer zijn dan een gefabriceerde voorstelling van zaken).

​

Aanvullende voorbeelden van, niet onderbouwde en daarmee nietszeggende, uitdrukkingen uit raadsrapporten waarmee de Raad bij de kinderrechter meestal kan scoren:

"de Raad heeft het vermoeden....., het kind zit klem...., het lijkt er op dat.., het is niet

uitgesloten....., het kan zo zijn..., de Raad kan zich voorstellen...., de Raad acht het

aannemelijk....., in het belang van de kinderen...., ernstige bedreiging van de

ontwikkeling...., loyaliteitsconflict...., hechtingsproblematiek..., er zijn zorgelijke signalen...., er is grote kans op een gezinsdrama... ." {FJR2012/95}

​

Op basis van deze infantiele of onbenullige output van de derde schakel in de

jeugdzorgketen is de kinderrechter aan zet.

​

f. De kinderrechter:

In termen van gedragswetenschappelijke en methodologische kennis van zaken

vormt de kinderrechter de meest zwakke schakel in de keten. Opvallend is dat deze

schakel tegelijkertijd over de meeste macht beschikt, t.w. beslissingsbevoegdheid

over zaken als ondertoezichtstelling, het afgeven van een machtiging tot

uithuisplaatsing en het opleggen van psychiatrisch of psychologisch onderzoek.

Kinderrechters zijn opgeleid als jurist en hebben als gevolg daarvan een vooral

procedurele oriëntatie. Zij hebben doorgaans weinig benul van pedagogische en

ontwikkelingspsychologische inzichten op wetenschappelijk niveau. In termen van de

belangen van minderjarigen is de kinderrechter daarom onvoldoende in staat om

inhoudelijk de juiste afwegingen te maken.

​

Ook in pedagogisch en psychologisch onderzoeks- en methodologisch opzicht is de

kinderrechter niet geschoold en getraind. Wetenschappelijk gezien is de

kinderrechter noch psycholoog, noch pedagoog, noch methodoloog, noch

wetenschapper.

Tegelijkertijd veroordeelt hij/zij ouders tot het ondergaan van ondertoezichtstelling,

het uit huis plaatsen van minderjarigen en/of het ondergaan van psychiatrisch

onderzoek. Hij/zij oordeelt daarmee dat ouders onbekwame opvoeders zijn. Het zal je

maar gezegd worden door een, pedagogisch of psychologisch gezien, (goedwillende) amateur.

​

De kinderrechter moet dus kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de input van de

Raad en de Gecertificeerde Instelling (G.I.) en op grond daarvan zijn/haar eigenlijke

taak uitvoeren, t.w. toetsen.

Door het gebrek aan waarheidsgehalte en het gebrek aan inzicht in de gebruikte

normatiek, wordt de kinderrechter niet voorzien van beslisinformatie van voldoende

niveau. Mede gelet op de impact ervan, vormen de beslissingen van de kinderrechter

daarom het grootste afbreukrisico voor minderjarigen in de keten. De kinderrechter

baseert zijn/haar beslissingen op drijfzand en heeft dientengevolge geen benul van

de kwaliteit van zijn/haar beslissingen, die aldus kindgevaarlijk (kunnen) uitpakken.

​

In Nederland weet niemand, en dat geldt ook voor de kinderrechter zelf, hoeveel

ondertoezichtstellingen en machtigingen uithuisplaatsingen er terecht (en dus ook

onterecht) worden uitgesproken. De kinderrechter heeft derhalve geen benul van de

kwaliteit van zijn/haar functioneren omdat het resultaat van dit functioneren niet wordt

gemeten. Een onterecht uitgesproken OTS of machtiging UHP is een acute ernstige

bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige, is een vorm van  kindermishandeling en werkt ontwrichtend op een gezin en traumatiseert de  (groot)ouders en ook vaak andere familieleden.

​

Zoals in elke beroepsgroep is ook bij kinderrechters sprake van goede en slechte

beroepsbeoefenaren. De goede kinderrechters zijn zich bewust van hun pedagogische, psychologische en onderzoeksmethodologische beperkingen. Zij zijn

zich ook zeer bewust van het feit dat de Raad voor de Kinderbescherming en de G.I. in hun rapportages de feiten niet naar waarheid en volledig aanvoeren. (NB. Het is zeer zorgelijk en in termen van rechtsstatelijkheid abject, dat instanties die overheidstaken uitvoeren, hand in hand met kinderrechters, de wet overtreden).

​

Gelet op de onbetrouwbaarheid van de rapportages en gezien het grote afbreukrisico

van een foutieve beslissing, zijn goede kinderrechters geneigd scherp door te vragen

en de zittingstijd af te stemmen op de ernst van de zaak.   Bovendien zal deze

kinderrechter per definitie de professionele documenten opeisen die vereist zijn als

de G.I. of de Raad uitspraken doet over de (vermoedelijke) geestelijke en lichamelijke

gezondheid van een cliënt of over diens opvoedingsvaardigheden.

​

Deze kinderrechter gaat er ook van uit dat de G.I. en de Raad zich “niet zomaar

kunnen beroepen op hun professionele inschatting.” (Rapport Kinderombudsman Marc Dullaert, “Is de Zorg Gegrond?”, 10 december 2013, pagina 79).

In dat rapport is op pagina 82 in het ingekaderde gedeelte ook te lezen wat van een

kwalitatief goede kinderrechter mag worden verwacht. (Familiekamer rechtbank

Amsterdam, zomer 2013).

​

De slechte kinderrechter is de ineffectieve en niet congruente kinderrechter. Dat is de

rechter van wie het zelfbeeld onjuist is en door hem/haar als veel positiever wordt

beleefd dan de werkelijkheid omtrent diens beroepsuitoefening is. Het is het type

rechter dat overal verstand van denkt te hebben. Hij/zij heeft de onbenullige neiging

erop te vertrouwen dat G.I. en Raad de informatie naar waarheid aanvoeren. Deze

rechter vraagt niet scherp door, hanteert een marginale toetsing van de aangeleverde

informatie, houdt de zittingsduur kort en vraagt zich zelden af waarom de G.I. de in de vorige beschikking gegeven opdrachten niet heeft uitgevoerd.

​

Voorbeeld van de infantiliteit/onbenulligheid van dit type kinderrechter: zo was er een

rechter van een gerechtshof die een door een gedragswetenschapper van een G.I.

opgestelde risicotaxatie inzake kindermishandeling, bestempelde als een gedegen en valide rapport. Dat werd zelfs in de beschikking vastgelegd.

De geëtaleerde onbenulligheid van dit oordeel blijkt uit het feit dat de gedrags-wetenschapper de, voor een juiste beoordeling noodzakelijke wetenschappelijke onderbouwing van de risicotaxatie, niet aan het hof had doen toekomen. Iemand die (gedrags)wetenschappelijk is opgeleid weet dan onmiddellijk dat de uitspraak over de validiteit en degelijkheid van de taxatie per definitie onmogelijk, derhalve onbenullig, is. {Een gedragswetenschapper hoeft nog geen orthopedagoog, zelfs geen pedagoog, te zijn; vraag daarom immer bij aanvang naar diens beroepsregistratie en specialisaties. Het niveau van kinderrecht IVRK 24 lid 1 geldt, maar wordt in 'jeugdzorg' genegeerd! Ouders moeten van de wet daarop toezien: BW1:247.}.

​

Het ineffectieve type kinderrechter vindt ook dat hij/zij over een heel bijzondere

eigenschap beschikt, het zogenaamde “Magisch Oog”: “het heilig geloof in het eigen

vermogen om de waarheid rechtstreeks te zien, ook zonder bewijsmateriaal en

eventueel ook tegen het bestaande bewijsmateriaal in.” (Ton Derksen, Het O.M. in de

fout, pagina 15.)

Deze kinderrechter ‘ziet’ als ouders de rechtszaal binnenkomen, in één oogopslag of zij wel of geen geschikte opvoeders zijn. Dat geldt ook voor zijn/haar mening over minderjarigen. Laatst riep een kinderrechter, na het horen van een minderjarige van 14 jaar over mishandeling: “ach, kinderen zeggen zoveel.”

​

g. De gecertificeerde instelling:

Na een beslissing van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling of machtiging

uithuisplaatsing komt de gecertificeerde instelling (G.I.) in de persoon van de

jeugdzorgwerker in beeld. Deze medewerkers werken onder verschillende

benamingen zoals jeugdbeschermer, gezinsmanager, gezinscoach, gezinsvoogd {~de meest wettige naam gezinsvoogdijwerker}.

Aangaande hun kwaliteiten op het gebied van waarheidsvinding verwijs ik naar mijn

opmerkingen over de verzamelaars van Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming: deze zijn onvoldoende en dikwijls niet aanwezig.

​

Een zeer belangrijk instrument voor de G.I. en dus de gezinsvoogd en de cliënt is het

wettelijk voorgeschreven Plan van Aanpak.

Een gedegen Plan van Aanpak, dat goed aansluit op de in de beschikking genoemde

ontwikkelingsbedreigingen, dat SMART* is geformuleerd en in goed overleg met de

cliënt is opgesteld, is een onmisbaar stuurinstrument en een eerste en cruciale stap

naar succes. Succes betekent dat de ontwikkelingsbedreigingen op zo kort mogelijke

termijn zijn weggenomen en dat ouders/opvoeders geleerd hebben en op eigen

kracht verder kunnen.

Stuurinstrument houdt in dat de juiste acties gepland en bewaakt kunnen worden.

​

Helaas zijn nog veel plannen van aanpak van ondermaatse kwaliteit, waardoor het

gericht sturen op verbetering niet mogelijk is. Kenmerkend voor een slecht Plan is,

​

-   het klakkeloos kopiëren van met name de inhoudsloze teksten uit raadsrapporten;

      doorgaans zijn dat nogal wat pagina’s;

-   knip en plakwerk;

-   gebrek aan meetbaar geformuleerde resultaten en activiteiten;

-   gebrek aan expliciete normen over wat goede opvoeding en een goede opvoeder

       is;

-   het langdurig uitstellen van het maken van een Plan van Aanpak, hetgeen leidt tot

       langdurige periodes van nietsdoen door de GI en tot uitzichtloos afwachten voor 

       de cliënt en verdere ontwrichting van een gezin.

​

Dikwijls wordt ook ‘vergeten’ dat volgens de wet allereerst aan de cliënt de vraag

dient te worden gesteld om zelf een Plan van Aanpak, een zogenoemd Familiegroepsplan op te stellen.

​

Een slecht Plan van Aanpak maakt het ook niet goed mogelijk om een goede

evaluatie te doen {niveau IVRK art. 24 lid 1 geldt ook in artikel 25 IVRK}.

Nog onafhankelijk van de kwaliteit van het Plan voldoen de evaluaties als zodanig dikwijls ook niet aan de daarvoor geldende criteria.

 

*:   SMART staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden. Daarmee wordt een Plan van Aanpak voorzien van meetbare/toetsbare resultaten en activiteiten, in de tijd vastgelegd, met een eenduidige verantwoordelijkheids-toedeling.

​

Evalueren betekent waarde schatten.

Concreet houdt dit in dat in het licht van de in het Plan meetbaar en in de tijd geformuleerde resultaten en activiteiten wordt bezien,

​

a. of de resultaten zijn behaald en de activiteiten naar behoren zijn uitgevoerd, of

​

b. in welke mate de resultaten zijn bereikt;

​

c. in welke mate de activiteiten zijn uitgevoerd;

​

d. welke oorzaken ten grondslag liggen aan het niet of beperkt uitvoeren van de

activiteiten en het niet of beperkt bereiken van de resultaten. {Vaak wordt dit aan de ouders verweten die gebruik maken van BW1:247 doch dit niet immer melden in het geschrevene}.

​

Mits deze evaluatie met de juiste valide en betrouwbare instrumenten wordt

uitgevoerd, is dit een algemeen aanvaarde en als gedegen bekend staande methode.

Deze ontbreekt in vrijwel alle evaluaties van de G.I..

Bovendien wreekt zich in dezen het principe van dat ‘de slager zijn eigen vlees keurt’: het is de G.I. zelf die de oorzaken van mogelijke mislukkingen in kaart brengt.

Een buitengewoon opvallend en tegelijkertijd verontrustend fenomeen is in de evaluaties van de G.I., dat de oorzaak van een mislukt Plan van Aanpak te allen tijde bij de cliënten, anderen of omstandigheden wordt gelegd. Nimmer bij de G.I.!

Ook vermijdt de G.I. met regelmaat te vermelden waarom de in de beschikking vastgelegde opdrachten van de kinderrechter niet zijn uitgevoerd.

​

CONCLUSIE

De wetgever heeft bepaald dat de informatie van de Raad voor de Kinderbescherming en van de gecertificeerde instelling volledig en naar waarheid aan de kinderrechter dient te worden voorgelegd.

De schakels in deze keten, maar ook de verantwoordelijke bewindslieden en Kamerleden, staan met open ogen toe, of kijken de andere kant op, dat de wet op dit punt structureel overtreden wordt. Op basis van deze overtredingen door kinderrechters en instanties die overheidstaken uitvoeren zoals Veilig Thuis, Raad voor de Kinderbescherming en G.I., worden ouders en minderjarigen veroordeeld tot bijvoorbeeld ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en onderwerping aan psychiatrisch/psychologisch onderzoek.

​

Hoeveel rechterlijke blunders, dwalingen en missers er bij deze veroordelingen plaatsvinden is volstrekt onbekend. In elk geval is elke misser er één te veel en ook leidt elke misser tot een abject gebrek aan rechtsstatelijkheid in de bejegening van ontvankelijke opgroeienden en ouders. {De verhouding 'false positives' tegenover echte bescherming tegen kindermishandeling thuis is zoek, en wordt geschat op die van de vier 'false positives' of op de verkeerde plaats behandeld, zonder juiste voorlichting en begeleiding van ouders. BW1:262 faalt.}

In dergelijke gevallen is naar alle waarschijnlijkheid sprake van ontvoering of tenminste wederrechtelijke onttrekking aan het ouderlijk gezag, mensenroof, laster of

kindermishandeling. Tegelijkertijd neemt de regisserende overheid geen daadwerkelijke verantwoordelijkheid voor het oplossen van deze meest grensoverschrijdende consequenties van de keteninfantiliteit in de jeugdzorg.

 

Drs. H. (Harry) Berndsen, 10 juli 2017

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Een voorbeeld van wensdroomdiagnostiek is: https://www.youtube.com/watch?v=CXaaAq2oQlg .

Op deze site staat meer informatie voor OTS-ouders en aspiranten!

^|^ > Meer van H. Berndsen staat onderaan bij Waarheid 1/KOG en hierna bij Waarheid 6/Keteninfantiliteit.

________________________________

Op https://www.omroepzeeland.nl/nieuws/123098/Onderzoeker-Er-zit-iets-grondig-fout-in-de-jeugdzorg  staat weer een artikel met analyse van oud-pedagoog Berndsen.

Meer van Berndsen staat op https://jeugdbescherming.jimdofree.com/adoptie-en-pleegzorg/relativeer-en-onderzoek/analyse-van-beleid-in-jeugdzorg/ alsook op https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/keteninfantiliteitinjeugdzorg en tevens op https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/meer-keteninfantiliteit .

​

maandag 12 oktober 2020 (Omroep Zeeland):

“Onderzoeker: 'Er zit iets grondig fout in de jeugdzorg'”

Het zit grondig fout in de jeugdzorg. Dat zegt sociaal pedagoog Harry Berndsen  na het bestuderen van tweehonderd dossiers. Medewerkers [jeugdbescherming] doen geen gedegen feitenonderzoek, waardoor kinderen onterecht uit huis of onder toezicht worden geplaatst. "In zestig procent van de gevallen gaat het fout. Ook in Zeeland", zegt Berndsen.

|

{Andere, wetenschappelijke onderzoeken wijzen in de richting van drie op de vier jeugdzorgkinderen die niet de passende hulp verkrijgen. – TS}

[Filmpje met Berndsen staat op gegeven site] “Uit analyse ònterechte uithuisplaatsingen”.

{ omroepzeeland.bbvms.com/p/RegioGrid/c/zooitje-jeugdzorg-ZNO200928XE.html?inheritDimensions=true }.

|

{Het valt op dat bij werkers met confirmation bias, bij hypocognitieve  werkers, die wetenschappelijke inzichten horen, er terug wordt gezegd: “Wij herkennen ons daar niet in.” Ze weten niet dat ze met zelfreflectie de feiten van wetenschappelijk onderzoek behoren te implementeren, en schuiven het opvallend frequent af met de woorden dat ze ‘zich er niet in herkennen’.   Dat ìs het bewijs bij hen van onbewust-zijn van de innerlijke werkzaamheid van confirmation bias, het feiten wegwuiven alsof die niet van belang zijn mee te wegen. Wetenschappers bewezen dat hun onderzoeksniveau te ondeskundig, zelfs schadelijk, is.}

|

Verschillende ouders uit de provincie luiden bij Omroep Zeeland de noodklok. {Dit gebeurt ook in andere provincies}.  

Ze vinden {na analyse of soms zelfs diagnostiek die werd afgewezen door de ondeskundigen} dat hun kind onterecht uit huis is geplaatst.

Lastig om te kunnen toetsen op waarheid, omdat jeugdzorg vanwege privacy niet ingaat op individuele zaken {en toch willen ouders dat wel bewijzen. Zelfs hun legale verzoek met Rv810a  om toch diagnostiek te verrichten, wordt tegengewerkt door de jeugdbeschermingsketen}.

Maar dat er iets mis is bij en met jeugdzorg, zeggen niet alleen ouders. Sociaal pedagoog Harry Berndsen concludeert dat ook, na bestudering van vele dossiers uit het land.

  • "Onze dochter is ontvoerd door de instanties."

  • "Wij als ouders worden niet gehoord."  

  • "Jeugdzorg komt gemaakte afspraken niet na."   =  Reacties van bezorgde ouders die bij Omroep Zeeland zijn binnengekomen.

​

De gepensioneerde sociaal pedagoog schat, op basis van twintig jaar ervaring en het bestuderen van meer dan tweehonderd jeugdzorgdossiers, dat er bij zestig procent van de dossiers waar sprake is van uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling, fouten worden gemaakt. In Zeeland zijn vorig jaar 765 kinderen onder toezicht gesteld. –{Deze schatting is na diverse wetenschappelijke onderzoeken bijgesteld richting ca. 75% [fout]}.

In Zeeland wonen 80.000 kinderen. Een op de tien kinderen krijgt met jeugdzorg te maken. In de meeste gevallen gaat het dan om lichte vormen van hulp. Bijvoorbeeld therapie voor gedragsproblemen.

​

– Ingrijpen kan grote gevolgen hebben

Maar ‘soms’ heeft ingrijpen door jeugdzorg grote gevolgen. Kinderen zijn vòlgens de jeugdbeschermers thuis dan niet langer ‘veilig’. –{Dat een beschermingsmaatregel zeker niet veilig is, negeren ze en wegen ze niet tegen hun mening dat er enige mate van ‘onveiligheid’ zou bestaan. Tevens krijgen ouders niet de juiste voorlichting om de vermeende bedreigingen te doen oplossen}.  Ze worden onder toezicht gesteld, krijgen dan te maken met een gezinsvoogd. Of worden uit huis geplaatst, bij een [vreemd] pleeggezin of familie of vrienden. Dat gebeurt pas als de rechter daar {zonder diagnostisch onderzoek} toestemming voor geeft.

  • Er ligt geen gedegen onderzoek op basis van wetenschappelijke feiten,"  in de jeugdbescherming. – Sociaal pedagoog Harry Berndsen.

​

De kern van het probleem is volgens Berndsen dat medewerkers te laag zijn opgeleid voor de taak die ze moeten uitvoeren. "Ze komen in een lastige gezinssituatie terecht en doen dan een paar interviews. Op basis van vermoedens komen er dan zaken in het dossier. Denk bijvoorbeeld aan een mogelijke alcoholverslaving van de vader van het gezin. Dat staat dan zwart-op-wit in het dossier en op basis daarvan oordeelt een rechter. Terwijl er feitelijk niks is vastgesteld. Er ligt geen gedegen onderzoek op basis van wetenschappelijke feiten."

​

– Mensen [in jeugdzorg] zijn niet deskundig genoeg

Hij spreekt van een 'keteninfantiliteit'.  Volgens Berndsen {maar ook andere  wetenschappers} worden adviezen geschreven door mensen die niet deskundig genoeg zijn. En worden die van dossier op dossier overgenomen. Ook hebben de kinderrechters een lastige rol, zegt hij. "Kinderrechters zijn geen [ortho]pedagoog, maar moeten wel opvoedkundige en pedagogische keuzes maken." –{Het is zelfs zo dat rechters de brief op https://kinderbescherming.jimdofree.com/brieven/brief-aan-tweede-kamer-2011/aan-rechters-wetenschap-meewegen/  negeren!}.

Berndsen is na zijn pensionering voor de ‘stichting KOG’ gaan werken. Die stichting staat ouders bij die ‘vinden’ dat hun kind onterecht uit huis is geplaatst of onder toezicht. "Ik zie schrijdende gevallen. Kinderen zijn voor het leven getekend. Dit speelt overal, ook in Zeeland. Ook hier heb ik ouders bijgestaan."

​

– Goed onderzoek, geen aannames

Zijn pleidooi, dat hij ook naar de Tweede Kamer  heeft gestuurd is dat ook bij ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen een deskundige  gedragswetenschapper {of specialist} moet worden betrokken.   "Zoals dat nu al gebeurt bij een plaatsing in een inrichting. In een eerder stadium goed onderzoek, zodat er geen aannames of vermoedens in het dossier komen te staan, {zal meer de gevolgen bewaken}."

​

– Raad voor de Kinderbescherming en Intervence (G.I.) 'herkennen beeld niet'!

Betrokken organisaties als de Raad voór de Kinderbescherming (RvdK) en jeugdbeschermingsorganisatie Intervence (G.I.) zeggen zich niet te herkennen in het geschetste beeld van Berndsen. Ze zeggen goed en gedegen onderzoek te doen. Ook kunnen ouders altijd in beroep gaan als ze het niet eens zijn met de beslissingen. –{Deze jeugdbeschermingsketen heeft de wetenschappelijke inzichten in brief in 2018/2019 binnengekregen en ontvangstbevestigingen gestuurd, en toch zeggen ze dat ondanks dat kinderrecht IVRK art. 24 lid 1 nu bekend is ze ‘zich er niet in herkennen’.” = Dat is een erkenning dat ze niet voor hun ingrijpende taak bekwaam zijn! Ze overtreden dat kinderrecht waar het ingrijpen wetenschappelijk schadelijk  blijkt.}

Volgens Intervence is een objectieve blik van een ieder vereist en daarom is de onafhankelijke rol van de Raad voor de Kinderbescherming zo belangrijk. Verder gaat het volgens de organisatie juist om de ontwikkeling van een kind en is tussentijds evalueren en bijstellen van groot belang. –{Uiteraard, omdat de gevolgen van een beschermingsmaatregel ernstige schade kunnen veroorzaken, en deze nog steeds niet wordt meegewogen door de beschermingsketen}.

Samenwerken met, in de eerste plaats het gezin, het netwerk en betrokkenen als jeugdzorg, andere [echte gezòndheids-] zorg en school is noodzakelijk om te zorgen dat vanuit alle perspectieven gekeken blijft worden. –{Er zijn ook latere kindbelangen die de beschermingsketen negeert}.

_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _

Een reactie van een analyserende oma:

N.a.v. de reactie van de RvdK :

​

N.a.v. de tekst: “Raad voor de Kinderbescherming en Intervence (G.I.) herkennen beeld niet…” zou je kunnen zeggen dat i.p.v. 'herkennen' er eigenlijk met de aan hen verstrekte kennis  'erkennen' moet staan.

De RvdK  zegt in gebruikelijke propaganda “goed en gedegen onderzoek te doen”…  maar hoe in waarheid? Doen ze dat conform de prevalerende IVRK24 lid 1 door een diagnostisch bevoegde? Wanneer er een gedragswetenschapper in hun MDO zit, ziet die het cliëntsysteem niet en volgt dus niet diens beroepscode; en dat is vaak de reden dat die anoniem blijft voor de opvragende ouders die in wezen recht hebben op diens beroepsregistratie.

​

“Ook kunnen ouders altijd in beroep gaan”…waarbij ‘in beroep gaan’ veelal als 'strijdend' betiteld wordt en dat is een minpunt bij de rechter en het kind wordt dan bestraft met minder contact, als ouders het niet eens zijn met de speculerende beslissingen.

​

Volgens Intervence “is een objectieve blik van een ieder vereist en daarom is de onafhankelijke rol van de Raad voor de Kinderbescherming zo belangrijk”, maar is 'onafhankelijk' met napraten en met knip- en plakwerk werkelijk objectief zonder diagnose?

​

Hoezo gaat de G.I. of RvdK dan bijvoorbeeld bij (verlenging) OTS en UHP zonder eigen onderzoek blind achter de gezinsvoogdij staan?

​

Verder gaat het volgens de organisatie juist “om de ontwikkeling”… maar welke ontwikkeling en door wie onderzocht waar het kinderrecht niet gerespecteerd wordt?

De ontwikkeling van een kind in een beschermingsmaatregel loopt volgens de wetenschappen sowieso schade op. Tussentijds evalueren en bijstellen is van groot belang conform IVRK25.  Dat doet de RvdK bijvoorbeeld [niet]  door in 4 jaar OTS níét in te gaan op noodkreten van een ouder en van het netwerk omdat de casus nu eenmaal bij de G.I. heet te liggen,  zo wordt clichématig immer gesteld!

​

“Samenwerken met, in de eerste plaats het gezin, het netwerk en betrokkenen als jeugdzorg”, maar dat samen is niet gelijkwaardig, want de gezinsvoogdij bespeelt de onnozele kinderrechter; dat ‘samenwerken’, daar mankeert het juist vaak aan: dictatuur, dwang, partijdigheid, een ouder uitsluiten, door netwerk verzocht contact met jarig kind weigeren. Àndere zorg op gezondheidszorgniveau en school is noodzakelijk om te zorgen dat vanuit alle perspectieven gekeken blijft worden.

_________________________

​​

\

\

​

Ga terug naar:                                                                                               :

Home:     https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg                                                       ,

Jeugdzorg:    https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/jeugdzorg                              ,

Jeugdbescherming:  https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/jeugdbescherming   ,

Kinderbescherming:  https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/kinderbescherming  ,

Wetenschap:    https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/wetenschap                        ,

Tips:     https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/tips                                                   .         \                                             

​

​

​

​

​

​

​

​

​

bottom of page