top of page

Gevolgen en advies bij (gesloten) residentiële plaatsingen

Wetenschappelijk onderzoek van A.T. Harder  - Universiteit Groningen 

N.a.v. https://www.rug.nl/research/portal/publications/pub(e0ff8505-b7fc-42d2-81d7-eb6b5018ebaa).html (rechter kolom: Documents)

“The downside up? A study of factors associated with a successful course of treatment for adolescents in secure residential care” – Harder, A.T., 2011 : 

"De onderste boven? Een onderzoek naar factoren die samenhangen met een succesvolle behandeling van adolescenten in veilige residentiële zorg"   –

“Het werk staat of valt met de werknemers die je in huis hebt”  


Kijk voor de Nederlandse samenvatting op https://www.rug.nl/research/portal/files/35026324/Nederlandse_samenvatting_.pdf (met Adobe Acrobat Reader!)

Dit hieronder betreft een eigen samenvatting met opmerkingen en voorlichting over het werk in gesloten pleegsettingen en het voortraject.

Ca. elf tot 14% (of meer) van de jeugdigen die in aanraking met jeugdzorg komen, komen (een periode) in een residentiële instelling.  NB: ca. 12% van alle Nederlandse jeugd komt in aanraking met enige vorm of vormen van jeugdzorg. Gesloten: ca. 7.000 kinderen!

Vaak komen kinderen in ‘pleegzorg’ zonder diagnostische gronden vooraf, doch op beweringen (gokwerk) vanuit de ‘jeugdzorg’, dat geen jeugd-gezondheidszorg is.  Daarmee wordt IVRK art. 24 lid 1 overtreden, maar weinig ouders willen dat préventief weten om er op te anticiperen.

Een degelijke nul-meting ontbreekt bijna altijd.  En onwetende ouders denken er niet aan daaraan snel te werken. (https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/diagnostiek-nodig-als-nulmeting/)

Ouders krijgen bij het jeugdzorgniveau veelal niet de bréde voorlichting wat het kind aan signalen moet verwerken bij welk hulptraject, zodat ouders niet aan deze signalen verbeterend kan werken en ouders komen zo niet voor een keuze te staan welk traject het gezin het beste past.  Ouders krijgen onder jeugdhulp, AMHK (VT) en gezinsvoogdij vaak maar één keuze, die van  drang  of dwang (OTS+UHP), naar het niet-diagnostische inzicht van de jeugdzorg, die niet diagnostisch bevoegd is! Daardoor kan dwangzorg gedijen! - Iets om als ouders op te anticiperen!

Jongeren uit deze residentiële zorg laten extreem veel recidive en gedragsproblemen zien, zoals voorspeld en uit wetenschappelijk onderzoek is bevonden door Joseph J. Doyle jr, 2007 (https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/wat-wetenschap-uhp-missen-van-ouders/).

De inzichten van arts Ursula Gresser, 2015, zijn in de ‘jeugdzorg’ niet geïmplementeerd, en wil de jeugdzorglobby ook niet weten! (https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/wertenschap-kind-oudercontact-schaden-is-schadelijk/). Ouders vergeten dit in productie de jeugdrechter te doen toekomen met de nodige orthopedagogische uitleg.

De problemen die de ‘jeugdzorg’ ziet, heten door hen “complex en ernstig”, maar een open diagnose ligt veelal niet aan de machtiging uithuisplaatsen ten grondslag. Er wordt door 'jeugdzorg' geen nulmeting gedaan op het niveau van het kinderrecht*.  Er wordt gekeken nadat escalatie is opgetreden. Binnen een jaar na vertrek uit een gesloten instelling laat 30 tot 64% van die jongeren opnieuw delinquent gedrag zien, als voorbeeld tussen meerdere gevolgen. Met andere gedragsproblemen wordt dat zelfs 90%: https://www.youtube.com/watch?v=H2fFBZl-cG0 (na 5:13)!

We zien dat deze jongeren zelden  gespécialiseerde diagnostici en therapeuten zien, dus kan de jeugdzorg zeggen dat de problematiek zo ernstig is dat er nauwelijks positieve resultaten te verwachten zijn.  Daarbij weten we dat kinderen die er niet horen er wel geplaatst worden, met gevolg!

In de film wordt gesproken over een algemeen psycholoog die maar een paar maal in een lange tijd een gesprek had.  Kinderen met verwerkingsmoeilijkheden worden geïsoleerd, “gesleept”. En platgespoten. Ritalin e.d. wordt in heel de pleegzorg veel gebruikt om kinderen kalm te houden.

De psyche beschermende of promotieve factoren worden deze jongeren zelden geboden. 

De wetenschappelijke hulpverleningsresultaten in de residentiële zorg is nog als een ‘black box’.

Het onderzoek van Harder richt zich op factoren die positief kunnen bijdragen aan deze zorg.

Harder gebruik drie overzichtsstudies en vier empirische studies.  Er wordt opgemerkt dat de resultaten nopen tot meer therapeutisch individuele behandelingen.  De relatie tussen kind en ouders moet verbeteren, maar ouders worden zo zelden betrokken.  Positieve bejegening blijkt nog steeds beter dan wat men in de meeste jeugdzorg vindt.

Langetermijnresultaten van gesloten plaatsingen in de psyche van het opgroeiende kind zijn nauwelijks diagnostiek-wetenschappelijk onderzocht in al die decennia dat dit gebezigd wordt door de jeugdhulpverlening, jeugdzorg en nu jeugdbescherming, en niet te vergeten de politici die dit legaliseren.

Jongeren binnen het gesloten behandeltraject blijken best slim te zijn om zich uiteindelijk hulpwillend (behandelmotivatie) te gedragen, maar na vertrek is dat niet meer te zien; jongeren blijven bij hun competentie van voor hun komst in gesloten setting.

Na de pseudo-zorg in de residentiële setting blijkt dat, ondanks dat het belang ervan erkend wordt, de nazorg schromelijk tekort schiet en niet goed wetenschappelijk is onderzocht, en daar moeten politici en jeugdrechters zich verlaten op beweringen van sociaal werkers uit de jeugdketen. Geen onderzoek was gericht op jongeren zowel als gezin in het nazorgtraject, waar dat wel van belang is (identiteitsfase en later).

Veel nazorgonderzoeken richten zich onterecht enkel op delinquentie.

Doyle (https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/meer-doyle-wetenschap/) noemt toch ook andere ‘resultaten’ van uithuisplaatsen: “Het bleek na het meten dat kinderen thuis beter af waren. In feite komt pleegzorg niet eens in de buurt!:  Kinderen die thuis mochten blijven, hebben als tieners véél mìnder kans om zwanger te worden, veel minder waarschijnlijk eindigen in het jeugdstrafrecht, en veel meer kans om een baan te houden gedurende ten minste drie maanden dan vergelijkbaar mishandeld kinderen die in een pleeggezin, uithuis, werden geplaatst.” – tienerzwangerschappen, delinquentie, uitkeringen, suïcide, depressie, etc. komt veel meer voor bij uithuisgeplaatst-zijn.

"De omvang van de effecten tussen al dan niet uithuisplaatsen verbaasde me, omdat alle kinderen komen uit moeilijke gezinnen," zegt Doyle.

Aanbevelingen:

Harder eindigt met aanbevelingen. Citaat:

“…Door meer expliciete aandacht te besteden aan de kenmerken en perspectieven van jongeren en hun ouders aan de ene kant en behandelingsvaardigheden en ondersteuning van medewerkers tijdens residentiële zorg aan de andere kant, kan meer adequate gesloten residentiële jeugdzorg worden gerealiseerd. {Hierbij kunnen we denken aan de ARGOS-methodiek: https://kinderbescherming.jimdo.com/methoden/argos-methodiek-in-jji/ -TjS}.

A. Aanbevelingen voor {wetenschappelijk} onderzoek:

Voor onderzoekers op het gebied van de (gesloten) residentiële jeugdzorg doen we op basis van de bevindingen de volgende aanbevelingen:

  1. ) Maak in plaats van vragenlijsten gebruik van interviews met zowel jongeren, ouders als medewerkers in de gesloten residentiële zorg. Door middel van interviews kan een hogere respons worden behaald dan met vragenlijsten. Daarbij heeft een interview het positieve neveneffect dat de respondenten ervaren dat er naar ze geluisterd wordt in plaats van dat ze extra werk of moeite moeten doen.

  2. ) Voer meer diepgaand onderzoek naar veranderingsprocessen uit in de (gesloten) residentiële jeugdzorg. Het is van belang dat dit onderzoek zicht richt op “de werkvloer”, zodat er meer zicht komt op effectieve zorgprocessen. Zowel algemeen werkzame aspecten van de hulpverlening, zoals de relaties tussen jongeren, ouders en medewerkers, als specifieke aspecten van de (gesloten) residentiële jeugdzorg, zoals vaardigheden van medewerkers die nodig zijn voor een positief klimaat op de leefgroep en voor kwalitatief goed onderwijs, verdienen daarbij meer aandacht.

  3. ) Doe zodanig onderzoek naar nazorg of vervolgbehandeling na vertrek uit de residentiële zorg dat er meer steun kan komen voor de assumptie dat nazorg van belang is voor positieve uitkomsten. Zo is er een behoefte aan onderzoek waarin vergelijkingen kunnen worden gemaakt tussen jongeren die wel en geen nazorg ontvangen na vertrek, waarbij er gecontroleerd wordt voor de aanwezige problematiek van de jongeren bij aanvang van de vervolgbehandeling. Met dergelijk onderzoek kan duidelijk worden welke jongeren het meest in aanmerking komen voor nazorg en welke vervolgbehandeling succesvol is voor wie.

  4. ) Voer meer studies naar specifieke interventies uit die gericht zijn op de individuele problemen van de jongeren en toegepast zijn in de gesloten residentiële jeugdzorg. Onderzoek van zowel onze studie als van andere studies wijzen erop dat interventies die gericht zijn op behandeling, zoals vaardigheidstraining en behandeling, samenhangen met betere uitkomsten dan interventies die voornamelijk gebaseerd zijn op controle en dwang, zoals disciplineren en straffen.

 

B. Aanbevelingen voor de praktijk {en interessant voor betrokken ouders}:

Op basis van de bevindingen doen we de volgende aanbevelingen voor de praktijk van de gesloten residentiële jeugdzorg:

  1. )) Biedt naast het therapeutische basismilieu op de leefgroepen specifieke behandelvormen {met hooggekwalificeerde diagnostiek ten grondslag, naar IVRK 24 lid 1}  aan in de gesloten residentiële jeugdzorg die gericht zijn op de behoeften van elke individuele jongere. Bij een aantal jongeren zal deze behandeling vooral gericht moeten zijn op individuele behoeften (e.g., behandelmotivatie en gedragsproblemen), terwijl een meerderheid van de jongeren behandeling nodig heeft die zich richt op zowel het individu als het gezin en leeftijdsgenoten.

  2. )) Betrek ouders van jongeren tijdens het zorgproces indien dit {diagnostisch bepaald} aansluit op de behoeften van de jongeren. Dit lijkt vooral van belang als (het de [diagnostische] verwachting is dat) jongeren na vertrek weer terugkeren naar huis. {Of dat de jongere daar voordeel aan heeft in diens identiteitsfase, wat bij 85% zo is!}.

  3. )) Maak standaard gebruik van een interview protocol tijdens intakegesprekken met jongeren vlak na hun opname, welke vragen omvat over veranderbare risico‐ en beschermende factoren. Een dergelijk interview kan een belangrijke richtlijn voor behandeling zijn en dwingt medewerkers in een gesloten residentiële instelling om aandacht te hebben voor het {therapeutisch} perspectief van de jongeren. Ook kan het gebruikt worden om vast te stellen welke problemen de prioriteit moeten krijgen in de behandeling. {Diagnostiek is zo van belang omdat de oorzaken anders kunnen zijn dan wat in het algemeen voor de hand zou liggen. Dit is ook zo bij onveilige gehechtheid: https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/fjr-2012-95-over-hechting/ (FJR2012/95)}.

  4. )) Biedt (meer) voldoende ondersteuning aan medewerkers, en in het bijzonder aan groepsleiders en docenten, in hun contact met jongeren en ouders. {Zie daarvoor bijvoorbeeld de nodige therapeutische houding bij de ARGOS-methodiek}.  Dit kan gedaan worden door middel van training, begeleiding, supervisie en het werken met behandelprotocollen.  Het is wenselijk dat deze ondersteuning {diagnostisch} gericht is op specifieke situaties, zoals de omgang met “moeilijke” jongeren die oppositioneel gedrag laten zien of niet reageren op pogingen van medewerkers om contact te krijgen tijdens de hulpverlening.  Ook is het van belang dat deze ondersteuning gericht is op het ontwikkelen en behouden van sociale vaardigheden bij medewerkers {en bij de jongeren}.  Zo is het wenselijk dat zij een balans kunnen hanteren tussen controle enerzijds en emotionele ondersteuning anderzijds, en positieve relaties kunnen ontwikkelen met de jongeren.

  *: 

bottom of page