Wat is er van de Jeugdwet terecht gekomen? 2013 versus 2017:
N.a.v.:
“Kinderbescherming van nabij”
Prof.dr. N.W. Slot
Rede uitgesproken bij zijn afscheid als bijzonder hoogleraar Jeugdbescherming aan de Faculteit der
Psychologie en Pedagogiek van de VUA op 10 oktober 2013.
Wat dacht een wetenschapper voor de transitie over de jeugdwet (donkerrood), en hoe staat het er eigenlijk nu anno 2017 voor? Met commentaar na de transitie van T.W. Strubbe.
Hier wordt het voornamelijk het laatste deel weergegeven uit "Kinderbescherming van nabij", uit paragraaf 7 en 8: ‘Professionaliteit in de kinderbescherming’.
Het doel in de jeugdwet blijft hetzelfde: de onbedreigde ontwikkeling van het kind.
Prof. Slot was kritisch in de voorgaande paragrafen over een al te grote nadruk op ‘veiligheid’. Veiligheid. Dat is een mooi ongedefinieerd woord waar de rechters geloof in stellen zonder enige meting en oog voor toekomst van de opgroeiende.
Opvallend is dat hij constateert dat ondanks de Deltamethode de gezinsvoogden en gedragswetenschappers (vaak geen orthopedagogen!) die met de Deltamethode werken zeggen dat ze “het moeilijk vinden om goede CONCRETE ontwikkelingsgerichte doelen te formuleren. Ze vinden wel dat de Deltamethode hen helpt nadruk op het ‘ernstig bedreigde’ kind te leggen.” Het kind staat dus centraler. Maar er wordt veel geklaagd of het kind wel zo ‘ernstig bedreigd’ is, en of daarvoor niet geholpen kan worden met juiste voorlichting en tips aan de ouders, of desnoods begeleiding door een orthopedagoog.
Zou het ‘moeilijk vinden CONCREET te zijn’ komen omdat ze zelf doktertje spelen, en de afvinklijstjes onvoldoende zijn om de belangen van een zich ontwikkelende opgroeiende te overzien voor dat niveau?
Het blijkt dat onderzoek van Stams et al (2010) laat zien dat een OTS relatief kort duurt wanneer de gezinsvoogd sámen met de ouders CONCRETE DOELEN formuleert.
​
De wetgever noemt ten dienste van het sinds 2015 nieuwe Eerste Burgerlijk Wetboek (BW1:255) vier ontwikkelingsdomeinen: 1. gezondheid, 2. veiligheid, 3. Groei naar zelfstandige volwassenheid (dus met visie), en 4. maatschappelijke participatie.
Dit zijn terreinen waarin ouders (BW1:247) zich (liefst zwart op wit) dienen te verdiepen om zich tegen een overval vanuit jeugdzorgland te kunnen verweren en smoesjes vanuit ‘jeugdzorg’ te doorzien. Bij twijfel staat de (jeugd-)gezondheidszorg open voor voorlichting en tips aan de actief-zoekende ouders.
De ‘jeugdzorg’ wordt (sinds 2015) verbreedt met preventieve inzet.
‘Kinderbescherming zonder dwang’.
Het blijkt in de praktijk neer te komen op manipulatieve drangzorg, met afdreigen en chanteren naar ouders, dat “als ze niet gehoorzamen” (zelfs wanneer ze hogergekwalificeerde hulp inschakelen) "er een kinderbeschermingstafel komt" (waar ouders vaak niet bij mogen zijn, en er vanaf verslagen van een diagnostisch-ondeskundige jeugdzorgwerker, en waar de RvdK bijzit, wordt beslist wat de ‘diagnose’ zou zijn) "of de Raad voor de Kinderbescherming gaat ‘onderzoeken’" (met eveneens laagwaardig onderzoek, dat eerder meningen-inventarisatie mag heten).
Het is de vraag of beslissen vanaf papier wel overeen komt met het kind en interactie met familie een voldoende doorkennen is van wat het gezin werkelijk nodig zou hebben.
De hulp zou gericht moeten zijn op het versterken van eigen kracht en probleemoplossend vermogen in het gezin. Deze opzet blijkt open te staan voor speculatie en zelfs werkgelegenheidsbescherming. Fouten hierin worden zelden of nooit toegegeven, terwijl de kinderombudsman in 2013 (“Is de zorg gegrond?”) openbaarde in wetenschappelijk onderzoek dat de rapportages in jeugdzorgland behoorlijk veel fouten bevatten. En daar moet de rechter dan op af kunnen gaan….
Citaten:
“…. Het begrip jeugdbescherming wordt versmald: bescherming impliceert dwang!
Bij een goed werkend binnenveld (beschermingstafels e.d.) wordt er duidelijk, snel en gecoördineerd gereageerd op een signaal dat een kind ernstig wordt bedreigd. Het wijkteam gaat met het gezin aan de slag, stelt samen met het gezin doelen op {zo is de bedoeling}. De veldtafel (=beschermingstafel) weegt de informatie over de ‘bedreiging’ en de opvoedingsomgeving en er komt ondersteuning en wellicht wordt er een Eigen Kracht Conferentie georganiseerd {maar dan vaak met beperkende, sturende onderzoeksvragen vanuit de jeugdzorgwerker; en anders komt er vaak een OTS uit, dat kan overvloeien naar Uithuisplaatsingen}.
Als bij al die initiatieven blijkt dat het vrijwillig toch niet gaat {en dat is zo makkelijk te beweren zonder diagnostische meting van het cliëntsysteem zelf}, komt er een kinderbeschermingsmaatregel, dus dwangzorg.
De jeugdbeschermer – de gezinsvoogd (BW1:262) – die dan aantreedt gaat het werk in het binnenveld niet overdoen. De gezinsvoogd brengt het dwangelement in (BW1:263-265 en verder) en streeft ernaar dat het gezin het zo spoedig mogelijk weer zonder dwang afkan {en ook dit is in de praktijk veelvuldig een wens gebleven}.
In de geschetste situatie heeft de jeugdbeschermer een meer formeel, juridisch profiel. Zij hoeft er niet voor te zorgen dat er hulp of ondersteuning komt {en dit knelt met kinderrecht IVRK art. 24 lid 1. Ouders moeten dus zèlf actief zijn om deskundigheid en zo nodig diagnostieke kennis in huis te halen. Dit strijdt met BW1:262 lid 1 en 3}.
Dat doet het binnenveld {=de beschermingstafel die de cliënt niet zelf kent}, eventueel in samenwerking met bovenregionaal georganiseerde 'intensieve hulp'. {Opmerkelijk dat wetenschappers diagnostische hulp vaak ‘intensieve hulp’ noemen, en wanneer de gezinsvoogd beweert naar de rechter voor verlenging van OTS en/of UHP dat haar eigen hulp 'intensief' was, wordt de verwarring tussen haar lage niveau en het gewenste diagnostisch niveau iets dat een jurist niet kan onderkennen}.
​
De jeugdbeschermer (gv) geeft als het ware de laatste duw en kijkt vervolgens of er verbeteringen optreden {wat ze niet kan omdat ze geen diagnostisch bevoegd persoon is. De klacht is al decennia dat de reguliere jeugdhulpverlening niet effectief kan meten, en de kennis niet matcht bij de case}.
Zij kan zich terugtrekken als die zich aftekenen {dus de OTS opheffen}. Ouders doen dan wat je van doorsnee-ouders mag verwachten. Of er zijn andere mensen die voldoende compenserende ondersteuning en opvoeding bieden. {Maar daar moeten ouders dus echt zèlf voor zorgen!}.
De personen en instanties in het binnenveld (jeugdhulp, wijkteam etc.) die zich vanaf de signalering voor het gezin hebben ingezet, blijven dit doen tijdens de maatregel en blijven na het afsluiten van de maatregel beschikbaar {En dit is vreemd. Waar er een beschermingsmaatregel wordt genomen, zou er sprake zijn van èrnstige bedreigingen, en dàn mag men verwachten dat er hoger deskundigen om de hoek komen kijken, specialisten. Dus niet doormodderen met hetzelfde lage niveau van jeugdhulp. Het zou toch ‘maatwerk’ heten?! – Er is bij èrnstige zorgen geen continuïteit nodig maar deskundiger aanpak en, wat veel wordt vergeten, juiste còncrete, begrijpbare voorlichting aan ouders waarná ouders een mentale keuze moeten maken. Dat kan beter zonder bemoeizorg doch met enthousiasmeren op niveau.}.
Zo blijft continuïteit gewaarborgd en is er sprake er twee invloeden: een op vrijwillige basis (drangzorg) en een op basis van dwang (OTS en erger). Een situatie die min of meer door kinderrechter Flinterman bepleit wordt. Ook Jo Hermanns (2013) pleit ervoor om hulp en bescherming niet bij één functionaris neer te leggen. {Echter prof.dr. R.J. van der Gaag pleitte voor zwaargewichten, echt diagnosticerende specialisten voor de ingang tot dwangzorg}.
Implicaties voor de [jeugdzorg]professionaliteit.
Of het nu breed of smal wordt is niet de essentie. Het gaat hoe dan ook om twee soorten professionaliteit met andere functie-eisen. De jeugdbeschermers die in het kader van dwang werken moeten wetskennis hebben en die kunnen vertalen naar het kind en het gezin. Ze moeten beslissingen nemen en voorbereiden, helder rapporteren aan de kinderrechter en overleg voeren met gemeentelijke, regionale en bovenregionale instanties {en niet te vergeten volgens BW1:262 de ouders en het kind de juiste zorg en voorlichting te laten verstrekken opdat het de kind-ouderband ten goede komt}.
Professionals die zonder dwang vanuit het binnenveld (=Jeugdhulp, wijkteam etc.) opereren moeten de buurt en de wijk op hun duimpje kennen. Ze beschikken over bovengemiddelde communicatieve vaardigheden {waarbij er tekenen zijn dat ze deze vaardigheden misbruiken in bejegening – er worden meer en meer klachten over bejegening geregistreerd. Of deze eis aan jeugdzorgwerkers is vergeten}.
Niet alleen om contacten met gezinnen, kinderen en andere betrokkenen te leggen en te onderhouden, maar ook om de voorzieningen en de burgerinitiatieven te activeren. Ook andere functies gaan verschuiven en vragen een nieuwe professionaliteit. Ik gaf eerder al het voorbeeld van de raadsmedewerkers die in een veel eerder stadium gaan meedenken op casusniveau. Zij moeten bereid en in staat zijn om de rol van regisseur op te nemen als blijkt dat zij degenen zijn die de beste toegang tot het gezin hebben en het meeste vertrouwen genieten.
​
De competenties die straks nodig zijn moeten dus opnieuw vastgesteld worden. Een omschrijving {zoals: kennis hebben van kinderen; dus het hebben gelezen van een boek die de werker niet snapte} is niet voldoende. Ze moeten kwalitatief worden getoetst aan artikel 4.1.1 l. van (het voorstel) jeugdwet: “De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling verlenen verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder.”
Dit is belangrijk artikel dat moet voorkomen dat gemeenten na de transitie bij inkoop of subsidie alleen op de prijs letten omdat er ook geld moet overblijven voor de spreekwoordelijke lantarenpalen. Het artikel impliceert dat de gemeenten blijvend moeten nagaan of de hulp doelmatig is en afgestemd op de behoeften van de gezinnen en de kinderen. Het onderzoeksmodel dat ik in paragraaf zes beschrijf biedt daartoe een goede basis. {Dat zeker voor dwangtrajecten er specialisten nodig zijn om te diagnosticeren, en een interactie-onderzoek doen, is kennelijk ‘vergeten’ door de politiek, terwijl men toch zeker voor dwangzorg een nulmeting nodig heeft om naderhand te kunnen vaststellen dat een de CONCRETE DOELEN is voldaan. Het is te vaag gebleven sinds 2015!}.
Bij het vaststellen van competenties moet rekening worden gehouden met het feit dat de traditionele functieaanduidingen verdwijnen. Dat proces is al een tijdje aan de gang. Er zijn bijvoorbeeld nog maar weinig bureaus jeugdzorg {heden G.I.’s} waar men over gezinsvoogden spreekt. Men spreekt over jeugdbeschermer of gezinsgerichte werker, gezinsmanager of SAVE-werker {maar wettelijk is het gewoon gezinsvoogd die aan allerlei experimentele projecten meedoet, als een vorm van vivisectie}. Steeds vaker zien we functieomschrijvingen die zijn afgeleidt van een projectnaam. Overijssel kent VERVE-medewerkers, in Utrecht heten het SAVE-teamleden en Amsterdam heeft GG-ers, gezinsgerichte werkers.
Voor de opleiding van jeugdbeschermers, voor de functiewaardering en voor het al of niet opnemen van een functionaris in het landelijk register {het softe SKJ-register, met tuchtrecht op basis van de beroepscode voor de jeugdzorgwerker vanaf pagina 7: http://www.platformjeugd.com/images/pdf/BPSW_Brochure_Beroepscode_Jeugd_Web%20003.pdf } is een duidelijke omschrijving nodig niet alleen van de functie maar ook van de bestanddelen waaruit een functie bestaat. Per bestanddeel hoort een kwaliteitscriterium. Bijvoorbeeld HBO-opgeleid jeugdzorgwerker. {Veel ouders worden niet goed voorgelicht en blijven in de praktijk daardoor verstoken over de kennis van klachtrecht, code en registratienummer. Dit behoren ouders dus zèlf bij eerste contact bij elke hulpverlener zèlf te vragen! Ouders moeten immers toch de zorg voor hun kind bewaken naar wet, BW1:247?!!}.
De generalist {Niet te verwarren met een BIG-geregistreerde orthopedagoog-generalist}
Het nieuw inrichten van functies en de onderlinge afstemming is een complex proces waarbij zich een trend aftekent die mij verontrust: de komst van de ‘generalist’. Ik gaf dat al eerder aan. {In het ‘veldteam, de beschermingstafel, zit dan soms wel een diagnostisch specialist, maar vaak is dat een te algemeen deskundige die zich niet houdt aan diens beroepscode om eerst het cliëntsysteem te zien en onderzoeken om een diagnostische suggestie te doen in het team, en waarmee de sociaal werkers aan de haal gaan; en geen rechter die dat controleert!}.
Een paar opmerkingen.
Eerst een positieve. In sommige beleidsstukken wordt gesignaleerd dat het strikt vasthouden aan de eigen taakstelling leidt tot een hokjesbenadering die doorverwijzing, versnippering en het overdoen van elkaars {en niet tot een hoger niveau aan} werk tot gevolg heeft. De 'generalist', breder geschoold en met een functieomschrijving die meerdere invullingen mogelijk maakt, kan beter aansluiten op de behoeften van het kind en het gezin waardoor verwijzing minder {niet: helemaal niet} nodig zal zijn.
Men wijst in dit verband vaak naar de [psycho]medische zorg. Door verpleegkundigen breder te scholen tot ‘nurse practitioner’ of door de huisarts meer vaardigheden en bevoegdheden te geven, hoeft verwijzing naar de ‘dure specialist’ niet altijd {niet: altijd niet} plaats te vinden. Als dit de generalist in de kinderbescherming wordt ben ik een voorstander. {Dit is niet doorgegaan}.
Er is een groot 'maar'. Realiseren de aanhangers van dit idee zich wel wat het betekent om een functie als 'nurse practitioner' te ontwikkelen, om die personen op te leiden èn een werkomgeving te creëren waarin de grenzen van nieuwe bevoegdheden
a) volstrekt duidelijk zijn. en
b) gerespecteerd worden {dus sanctionering}?
In de medische sector is daar veel denkwerk, training en onderzoek aan vooraf gegaan; {in de jeugdzorgwereld niet op dat hoge niveau}.
In de jeugdzorg en jeugdbescherming ontbreekt vooralsnog een systematiek om bestaande functies in kaart te brengen. Het register komt eraan maar is er nog niet {sinds 2015 wel: SKJ}. Er komt een verplichte registratie van twee beroepen in de jeugdzorg, te weten de HBO-jeugdzorgwerker en de WO-gedragswétenschapper in de jeugdzorg (psycholoog en orthopedagoog).
Hoe kun je tot een 'nurse practitioner' komen als nog niet eens helder is wat een 'nurse' moet doen?
Ik signaleer dat in het vage blijft wat onder de ‘generalist’ verstaan wordt en wat die gaat doen. {Is het een [psycho-medisch] deskundige [met BIG-registratie en beroepscode] die beziet of er direct doorverwezen moet worden naar een specialist, en de ouders urgent voorlicht, nog voordat er aan OTS gedacht wordt? Dus de verantwoordelijke is om tuchtrechtelijk aan te spreken?}.
De praktijk moet het gaan uitwijzen. Als de generalist tegen zaken oploopt die hij niet aankan, kan er opgeschaald worden. Dit betekent dat er èèrst iets fóút moet gaan om relevante kennis
op te doen om het systeem te verbeteren. En fout in de kinderbescherming is vaak heel erg fout. Bovendien wordt er vanuit gegaan dat de generalist zelf merkt en meldt dat hij iets niet aankan. Dat zal niet altijd het geval zijn! {Vaak horen ouders in de praktijk niet eens wíé deze generalist is, welke beroepscode en registratie die heeft, en zo kunnen ouders ook niet controleren naar hun plicht in BW1:247 en IVRK 24 lid 1 of de indicatie wel berust op echte diagnose of enkel op speculatie van doorvertellen.
Let op: deze 'generalist' is qua niveau dat men kinderen toewenst niet te verwarren met een orthopedagoog-generalist (BIG) uit de hogergekwalificeerde (psychisch/orthopedagogische) gezondheidszorg! Hoger voldoet meer aan het kinderrecht!}.
8. Slot
In mijn oratie in 1999 pleitte ik ervoor om bij het opleggen en uitvoeren van een kinderbeschermingsmaatregel van een ontwikkelingsperspectief uit te gaan. Nu bij mijn afscheid doe ik dat opnieuw.
‘Frappez toujours’ zeggen de Fransen. Er is in die tussentijd echter wel heel veel veranderd. Het ontwikkelingsperspectief wordt de laatste tijd veel vaker en duidelijker door de wetgever genoemd. Het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind {IVRK} spreekt over harmonische ontwikkeling van het kind; de wet op de jeugdzorg noemt de onbedreigde ontwikkeling van een jeugdige als criterium en hetzelfde zien we in het voorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen (BW1:255 en verder sinds 2015). Het voorstel tot de jeugdwet – althans de memorie van toelichting – gaat nog een stap verder door concreet een aantal domeinen van ontwikkeling te noemen waar hulp en bescherming betrekking op dienen te hebben. {De domeinen zelf, zoals ‘veiligheid’, worden niet gedefinieerd hoe deze begrensd worden en te meten zijn}.
​
Opmerkelijk is dat de oude wetgeving inzake kinderbescherming zegt dat het bureau jeugdzorg {= G.I.} “iets af moet wenden” – namelijk de [vermeende ernstige] bedreiging – terwijl het wetsvoorstel jeugdwet (in 2013) benadrukt dat jeugdhulp en kinderbescherming ervoor moeten zorgen dat “er iets op gang komt” – m.n. de onbedreigde ontwikkeling. {En daar is urgente juiste voorlichting voor nodig, en omdat ouders vaak niet voorbereid zijn op het vage niveau van jeugdzorgwerkers, zullen zij daar niet achteraan zitten om dàt CONCREET te krijgen, ondanks BW1:247. Het is wel nodig voor het kind waar zorgen over bestaan omdat de jeugdzorg in dat kindobject werk in ziet! Zeggen dat er ‘geen zorgen’ zijn is dus dom! Ken het niveau van jeugdzorgland!}.
Sinds l999 heeft het ontwikkelingsperspectief ook heel duidelijk in de uitvoering van de kinderbescherming zijn plek gekregen. Een mooie illustratie daarvan is de Deltamethode waarvan aangetoond is dat die tot positieve effecten leidt bij de uitvoering van de OTS. Mooi is ook dat de Deltamethode nu doorontwikkeld wordt, bijvoorbeeld voor cliënten met een verstandelijke beperking. {Helaas vindt de meerderheid der gezinsvoogden het moeilijk de doelen concreet te verwoorden in overleg met de ouders, dus met de juiste specialistisch voorlichting – ouders zorg er zèlf voor!}.
Tegelijkertijd zie ik met lede ogen aan dat het begrip veiligheid, steeds vaker wordt genoemd als het centrale doel van de kinderbescherming. Met erkenning dat {ongedefinieerde} veiligheid een cruciaal doel is in de kinderbescherming, heb ik aandacht gevraagd voor de beperkingen van dit begrip, en wil ik nog eens benádrukken dat een kind dat zich goed ontwikkelt met een grote mate van zekerheid ook veilig is maar dat een veilig kind zich niet noodzakelijkerwijs goed ontwikkelt. {Dit is iets waar de huidige jeugdzorgwerkers niet uit zijn of willen zijn. De kleinste puntjes worden aangedikt om de schijn van ernstige onveiligheid op te wekken, zonder weging dat spanning door de OTS of het uithuisgeplaatst-zijn een ernstig bedreigende contra-indicatie ís voor het kind als object!}.
​
Ik ben uitvoerig ingegaan op de voorstellen tot wetten die een grote invloed zullen hebben op de kinderbescherming. Ik heb de verleiding weerstaan om me uit spreken over de haalbaarheid van de ambities die in de voorstellen staan verwoord. Liever spreek ik me uit over de vraag wat we kunnen doen om de kansen die de nieuwe wetten bieden te benutten. Ik bepleit een grote mate van nuchterheid. De vage begrippen moeten worden geconcretiseerd!!! {Er moet còncreter diagnostisch getest worden, als nulmeting en als vervolgmeting naar IVRK art. 25 en 24.1}.
De grote vragen die er liggen, bijvoorbeeld over het budget, de positie van de huisarts en die van de jeugd-GGZ om er maar een paar te noemen moeten we niet opwerpen als 'road blocks' {achteraf-jes} maar als serieus te nemen problemen die we met realiteitszin tegemoet moeten treden, liefst met een plan B op zak. We mogen de rauwe en hardnekkige problematiek van kinderen en gezinnen voor wie de kinderbescherming er is niet uit het oog verliezen, laat staan bagatelliseren. {Dus niet kinderen die er niet in thuis horen en waar de ouders, al dan niet met juiste voorlichting, uit de voeten kunnen de kinderbescherming binnenhalen als object}. Dat betekent dat we niet moeten suggereren dat dwang overbodig zal worden.
We kunnen wel met veel minder dwang toe.
We moeten onderzoek doen naar de wijze waarop de transformatie gestalte krijgt en naar de resultaten. Op de kortere termijn moeten we onderzoeken of de nieuwe hulpvormen voldoen aan de kwaliteitscriteria die de jeugdwet zo helder verwoordt. Op de langere termijn moeten we nagaan wat de effecten zijn voor kinderen, jeugdigen, de ouders en liefst ook voor de buurt en samenleving.”
Nabeschouwing:
Valide nulmetingen d.m.v. echte diagnostiek, de roep om diagnostieke waarheidsvinding, is daartoe hard nodig. Het advies van prof.dr. R.J. van der Gaag om zwaargewichten in de ingang te plaatsen. Anders is er niet te vergelijken, is ‘onderzoek’ op speculatie geënt. Het aantal OTS-sen is afgenomen, waarschijnlijk onder invloed van het ongediagnosticeerd verkorten van de duur van OTS, en wel d.m.v. het sneller beëindigen van het ouderlijk gezag, zodat de G.I. tot het 18e jaar de voogdij mag verzorgen, met $ubsidie.
(Verwar gezinsvoogdij niet met voogdij, het eerste is met OTS en nog met gezag, het tweede is na beëindiging van uw ouderschap naar de wet!
De rechter is jurist en geen orthopedagoog; hij gaat af op de rapportages van de 'jeugdzorg', die, zo bleek uit het onderzoek van de kinderombudsman in 2013 vol fouten staan, en waarover zoveel wordt geklaagd dat het niet voldoet aan waarheid of een schijn van echt diagnostisch meten!).
​
Het aantal voogdij-kinderen is behoorlijk gestegen in de loop der jaren. Hoe kan het dat niet alleen prof.dr. N.W. Slot bevond dat 72% na twee jaar durende OTS-sen er geen verbetering, wel verslechtering, te zien was? En prof.dr. Jo Hermanns* in 2015 nog vertelde dat na een verbeteringetje bij aanvang van ‘jeugdzorg’ de lijn neerwaarts ging tot onder de ‘zorgen’ bij aanvang?!
De ‘jeugdzorg’ belooft decennialang keer op keer zich verder te professionaliseren.
Maar dat is al decennia niet gelukt en kan ook niet omdat jeugdzorgwerkers een soft diploma maximaal HBO hebben terwijl ‘diagnosten’ minimaal een artsendiploma kennen met beroepsregistratie op medisch vlak en beëdigd zijn. Het na-apen met een SKJ-tuchtrecht kan het evenmin halen met de vereisten in de WGBO en beroepsethiek van specialisten. (onder verder)
​
​
*:
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
\/
​
\/
​
\/
​
Prof. Slot sprak ook over de professional bij “intensieve hulpverlening”, waarmee hij bedoelde diagnostisch-therapeutische jeugdhulpverlening, waarbij de ouders niet vergeten worden. Het beleid van de overheid is door de jeugdwet uitgevallen als een leegloop-constructie bij deze specialisten.
De academische specialismen op gebied van ontwikkelingspsychologie en ortho-pedagogie zijn in deze wet gedegradeerd tot specialismen die slechts in uiterste nood, bij crisis, nog bureaucratisch worden aangewend. Vandaar ontstond een leegloop door faillissement of wegens bureaucratie het werk bij volwassenen (dat wel onder de WGBO) gaan voortzetten, ten koste van het kind.
De overheid behoort eigenlijk een beleid te voeren om voldoende academici in dit werkveld te behouden of te ontwikkelen die beëdigd dit werk ten dienste van kind en gezin kunnen uitvoeren zonder dat sociaal werkers en ambtenaren de toegang tot deze gezondheidszorg belemmeren middels drangzorg. Een goede doorverwijzing wordt belemmerd door werkgelegenheidsbescherming in éígen sector. De ketenpartners werken er aan mee.
De schets in https://kinderbescherming.jimdo.com/kritiek-van-deskundigen/diverse-deskundige-meningen/menno-oosterhoff-2-bureaucratie/ moge duidelijk maken hoe nijpend de te volgen lijnen onder de jeugdwet het vinden van de hooggekwalificeerde zorg voor het kind uitvalt.
Op de Facebooksite van Ranada van Kralingen–JeugdzorgPagina staan vele voornamelijk officiële berichten over ontstellende cijfers en kritiek jegens het jeugdzorgbeleid bij gemeenten, wijkteams, inhoudloze staatssecretarissen, en bovengemeentelijke jeugdzorginstellingen, en op de site van http://svensnijer-essays.blogspot.nl/2017/08/gemeentelijke-jeugdzorg-besturen-of.html komt menig artikel voort over het rigide jeugdzorgbeleid van onze overheid.
Chantage door 'jeugdzorgwerkers':
Slot heeft het ook over de extra laag met de RvdK er in, de beschermingstafel, waarmee vele gezinnen worden bedreigd als ze niet aan de ambtelijke adviezen gehoorzamen. Doordat de ‘jeugdzorg’ in hun mentaliteit niet sterk is veranderd zijn de kwaliteitscontrolemechanismen niet verbeterd: https://kinderbescherming.jimdo.com/brieven/kwaliteitsmechanismen-in-jeugdzorg/.
De ouders, en zelfs advocaten met enige gezinskennis, ervaren naderhand dat de argumenten waarmee de ouders en de rechters worden gemanipuleerd op smoesjes, insinuaties, “leugens”, worden gebaseerd: https://kinderbescherming.jimdo.com/methoden/jeugdbeschermingssmoesjes/.
Er is zelfs een advocatencomité dat het jeugdzorggebrek aan waarheidsvinding op valide metend niveau openbaart: https://kinderbescherming.jimdo.com/brieven/wat-advocaten-zien/.
Waar er wordt weersproken dat het 'niet om waarheid kan gaan', is de praktijk dat de jeugdzorgwerker zegt dat wat ze opschrijven aan woorden van gehoorden de waarheid is. Ze zouden niet de waarheid kunnen meten in wat ze horen. Dit tekent hun reikwijdte van 'onderzoekvermogen' op dit jeugdzorgniveau.
Uiteraard wordt dat niet bedoeld en gewenst door de gezinnen. Er dient eerlijk op hoger niveau, diagnostisch, gemeten te worden (IVRK art. 24 lid 1 dus). Een ‘onderzoek’ van Veilig Thuis (AMK) of RvdK dient geen roddelinventarisatie te zijn, doch een diagnostisch overzicht van weging van belangen en knelpunten in de ontwikkeling van de opgroeiende. (En hoe vaak gelooft de rechter blindelings in het woord 'onderzoek'?!!).
Dat deze constructie van ambtelijke jeugdhulp tot drangzorg – wat gevoeld wordt als chantage – onder de praktijk van jeugdhulp leidt, is ook opgevallen bij een ex-rechter: https://kinderbescherming.jimdo.com/methoden/fjr-2015-51-drang/.
Dit is ten zeerste onwenselijk omdat het gevaar van sabotage van contact tussen ouder(s) en kind niet denkbeeldig is: https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/wertenschap-kind-oudercontact-schaden-is-schadelijk/ .
Wetenschappelijk is meermaals vastgesteld dat de reguliere jeugdzorg (zoals S.L. Smith, 2010; Jo Hermanns; RJ. van der Gaag; J.J.Doyle, 2007; M. Dozier, 2002; U. Gresser, 2015; R. Hoksbergen, 2000; I. Wijers; enz.) niet de nodige kennis matcht bij de case.
Er wordt geadviseerd om in de ingang zwaargewichten te plaatsen.
Gevolgen:
De gevolgen van jeugdhulp (door dit overheidsbeleid) zijn schadelijk voor het kind: https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/wertenschap-kind-oudercontact-schaden-is-schadelijk/. Er wordt eerst gewacht, en waar het escaleert ondervind de opgroeiende wachtlijsten die niet passen bij het kinderrecht op onbelemmerde toegang tot de gezondheidszorg. Er zijn jeugdigen die, na eerst het doolhof van jeugdhulp tot diagnose te hebben beleefd, een jaar moeten wachten op behandeling, therapie, zelfs wanneer een rechter dat beveelt en verder overlaat aan de G.I., de gezinsvoogdij. (Vaak hebben de ouders vanaf begin aangedrongen op diagnostiek, waarheidsvinding, degelijke voorlichting en tips, en zijn ze weggezet als 'lastige ouders', "niet-meewerkende ouders" zoals de rechter graag hoort).
Er zijn meerdere wetenschappelijke onderzoeken langsgekomen waaruit de cijfers neerkomen op het feit dat drie op de vier kinderen als ‘false positives’ de ‘jeugdzorg’ worden binnengehaald met niet-passende drang en dwang. Het kind krijgt niet de passende zorg.
Het psycho-medisch en orthopedagogisch domein dient ten spoedigste uit het jeugdzorgdomein gehaald te worden. De financiën mogen geen reden zijn tot niet-passende, niet-gediagnosticeerde ‘zorg’.
​
​
Ga terug naar:
Home: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg
Jeugdzorg: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/jeugdzorg
Jeugdbescherming: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/jeugdbescherming
Kinderbescherming: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/kinderbescherming
Wetenschap: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/wetenschap
Tips: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/tips .
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​