Cognitieve dissonantie in jeugdbeschermingsketen
Onder staat de uitleg over de 'keteninfantiliteit', het hardnekkig mijden van diagnostiek, al is het gewenst, en om het meest optimale hulptraject te bepalen (wat dwangzorg zou kunnen zijn doch ook een echte therapie en/of voorlichting) en daaronder het probleem dat opgelost moet worden in de jeugdbescherming, wanneer werkelijk men wenst dat problemen oplossen.
En bijgaande stukken. -- Voorstellen die het probleem oplossen!
Onder het axioma voor geslaagde verandering van de jeugdbescherming is en blijft:
problemen oplossen is oorzaken wegnemen.
________________________________________________________________________________________
De volgorde op mobieltjes kan verwisseld zijn.
Hier in volgorde de eerste woorden per 'plaatje':
Nieuwsbrief=1; Inmiddels ruim=2; De wet=3; door hen=4; ernstige vertekening=5; worden voor=6; Zaken die=7; 2.anonieme=8; Hoeveel blunders=9; functiebenamingen=10; Kunt u=11; Indien één=12.
Na de bovenstaande drie kolommen gaat het weer verder bij de volgende drie kolommen.
Op HIER staat wat KOG over waarheidsvinding-1 heeft geschreven (voor het LOC-onderzoek); bovenstaande komt uit de dikke Nieuwsbrief najaar 2017.
​
De jeugdzorgwerker die als gezinsvoogd werkt, heeft als taak Jw4.1.1 en BW1:262 naast de wettelijke bedoeling om de 'ernstige bedreiging' uit BW1:255 te doen opheffen.
Omdat snel werken minder subsidie oplevert, zal de gezinsvoogdij niet vlot werken.
Ouders dienen dus er schriftelijk op toe te zien dat de gezinsvoogdij dit doet òf dat de ouders het zèlf doen, bewijsbaar zwart op wit.
Immer schrijven de ouders een alinea in hun brieven:
"Wij verzoeken dit vanwege onze plicht naar BW1:247 om de zorg voor het kind te optimaliseren naar het niveau van kinderrechtenartikel 24 lid 1 IVRK, en na een jaar eveneens artikel 25. Diagnostisch onderzoek met testmiddelen en interactieonderzoek waarop ouders goed voorgelicht worden geeft meer inzicht het bedoelen van de OTS op te lossen naar het bedoelen van de wetgever, de representatie en veiligheid van de ouders naar het kind te doen verbeteren."
= Het is aan te raden dat ouders spiekbriefjes maken, om later niet te hoeven zoeken of met een mond vol tanden te staan; wordt assertief!
​
Op https://www.dropbox.com/s/p7mhh83ybb4v7ia/KOG-nieuwsbrief2017X%28waarheidsvinding%29.pdf?dl=0 in PDF de gehele Nieuwsbrief van stichting KOG over Waarheidsvinding en LOC-onderzoek.
​
Onderzoekt het LOC wel juist?
​
Het LOC heeft niet inhoudelijk gereageerd op de wetenschappelijke inbreng met de inzichten van Joseph J. Doyle en Ursula Gresser, inzichten in het ernstige belang van het ontvankelijke kind!
Bij het congres werden erg veel jeugdzorgwerkers en ketenpartners uitgenodigd, en dat moge vreemd zijn omdat de inzichten van de genoemde wetenschappers nog steeds niet geïmplementeerd zijn in het beleid van die 'jeugdzorg', en evenmin werden wetenschappers, die tegen het huidige lakse beleid van 'jeugdzorg' in keten-infantiliteit acteren, uitgenodigd.
Naar de woorden van de Kinderombudsman
uit 2013 (p.93): - "De financiering van BJZ/G.I. op het aantal uitgevoerde beschermingsmaatregelen brengt een risico mee dat er gestuurd wordt op méér of lànger doorlopende maatregelen. ... Desondanks is het de vraag of een dergelijke potentiële ‘perverse prikkel’ niet beter kan worden weggenomen," (Denk aan veel ont-ouderen met BW1:266) heeft de jeugdzorgketen een financiële 'perverse prikkel', zodat deze niet objectief haar inbreng kan doen in 'waarheidsvinding' ten behoeve van de toekomst van de opgroeienden thuis ten gunste van de identiteitsontwikkeling en het voorkomen van het ontdekken dat diens historie op vage tot valse gronden niet-thuis mocht zijn, wat deze jongeren als erg pijnlijk ervaren.
​
De meest-deskundigen in de jeugdzorg zijn de 'gedragswetenschappers', die in de praktijk het gezinssysteem niet zèlf zien en onderzoeken en overwegende hun beroepscode mogen ze in het Multi-Disciplinair-Overleg (MDO) geen diagnose stellen; ze krijgen slechts indirecte informatie zonder tests van jeugdzorgwerkers die slechts vanuit hun niveau zaken die ze willen en kunnen doorgeven in het teamoverleg; dat is nadrukkelijk niet diagnostisch en in strijd met het kinderrecht IVRK 24 lid 1 en 3. Regelmatig komt ik 'gedragswetenschappers' tegen die nog niet beroepsgeregistreerd zijn voor hun niveau (NVO, NIP, BIG). SKJ is slechts van het niet-diagnostische niveau van sociaal domein.
​
Naast de noodzaak om de 'jeugdzorg' op hun niet-diagnostische niveau goed te controleren door de rechter waarbij een Onderzoeksrechter of Rechter-Commissaris met jeugd-gezondheidszorg-kennis hard nodig is om de schadelijke en vele 'false positives' te voorkomen, is een verbeterde RvdK+ nodig, en daar is een voorstel voor: https://kinderbescherming.jimdo.com/informatie/voorwaarden-rvdk/ .
Vele verbetervoorstellen om het kind te beschermen tegen ondeskundige kwakzalverij of amateurisme bestaan! Er bestaat gezondheidszorg (onder de WGBO, BW7:446 en verder) waar deskundigen naar hun inhoudelijker beroepscode dienen te werken (BIG, NIP, NVO, die te vinden zijn op internet en te bevragen zijn bij de deskundige zelf).
​
Onder ook een vervolgreactie t.a.v. het LOC-onderzoek.
​
​
​
​
​
Onder de reactie naar het LOC,
dat blijkt niet de cliënten echt te
vertegenwoordigen, staat het
punt waar vooral de politiek en
kinderrechters terdege rekening
mee moeten houden voor een
gelijkwaardige rechtsvinding
die het kind deskundiger dan
de jeugdbescherming is recht
doet, conform kinderrecht
IVRK art. 24 lid 1.
​
​
​
​​​​​​​​​​​​
\
\
\
\
Geachte LOC, KOG, 2018
Op 2 oktober hebben wij u een boodschap gezonden voor het congres “Waarheidsvinding in de justitiële jeugdketen” op 10 november 2017.
Op 5 oktober hebt u geantwoord en ons uitgenodigd voor een gesprek, dat zal plaatsvinden op 13 oktober.
Door het antwoord menen wij dat de door ons aangekondigde terugblik op de ontwikkelingen van 2011 tot heden niet nodig is.
U schrijft dat “alleen normering niet de oplossing is. Er is ook een cultuuromslag nodig..."
In de KOG-Nieuwsbrief voorjaar 2014 zegt emeritus hoogleraar opvoedkunde aan de Universiteit van Amsterdam Jo Hermanns: De medewerkers die overgaan naar de gemeente moeten dan ook een hele omslag in denken maken. “De jeugdzorg moet uit de medewerker gehaald worden.” Volgens prof. Hermanns zal het moeilijk zijn, maar kan het wel.
'De jeugdzorg moet uit de medewerker gehaald worden.'
Dat is inderdaad een cultuuromslag. Deze cultuuromslag kan alleen bereikt worden door normering waaraan men zich uiteraard blijft houden na de cultuuromslag (zie ook De beste gezinsvoogd: een ideaaltype, uitgave van de Inspectie Jeugdzorg, april 2013).
Dit maakt normering buitengewoon belangrijk. Op de regionale bijeenkomst in Amsterdam op 9 juni 2017 bevalen ouders o.a. aan:
• het probleem zo scherp mogelijk te formuleren (liefst met diagnostiek voor toekomstperspectief van hulptraject op alternatieve trajecten);
• gebruikte termen zo veel mogelijk te concretiseren (BW6:162 lid 2, naar maatschappelijke betamelijkheid en fatsoen);
• duidelijk te formuleren (meedelen / toestemming vragen en krijgen);
• niet zonder meer uit te gaan van de melding van Veilig Thuis (voor zover van toepassing);
• altijd te controleren wat gecontroleerd kan worden (liefst diagnostisch bij tweestrijdigheid);
• altijd schriftelijk te laten accorderen door alle informanten (en copie van verklaring in productie toevoegen);
• elk verslag aan te passen aan opmerkingen van ouders en jongeren tenzij enzovoort…;
• informatie van professionele derden zoals arts, specialist (Lyme!), psycholoog, kinderpsychiater, niet terzijde te schuiven (toevoegen bij de producties);
• te bewerkstelligen de motie van Norbert Klein in de Tweede Kamer (onafhankelijke onderzoeksrechter of R-C.) in wet en praktijk te krijgen; dus toetsing vooraf. De waarheidsvinding wordt daardoor bij jeugdzorg weggehaald. (Deze laatste aanbeveling kreeg applaus.)
KOG voegt hier nog aan toe snelwerkend klachtrecht en tuchtrecht.
Een verplicht format voor de verslagen op grond waarvan cruciale besluiten over gezinnen worden genomen en die aan de rechter worden voorgelegd is hoogst noodzakelijk.
Om tot geobjectiveerde feiten te komen is de inzet van wetenschappelijk gevalideerde instrumenten noodzakelijk. Het tot nu toe gebruikelijke verzamelen van informatie via mondelinge (telefonische) interviews leidt tot oordelen of conclusies zonder wetenschappelijke onderbouwing. Deze zijn daarmee per definitie subjectief en geven de jeugdbeschermer de ruimte om zijn persoonlijke kijk op de werkelijkheid volgens eigen (onbewuste?) normen te presenteren als “feiten”. Een 'gezamenlijke werkwijze' is nog geen onderzoeksmodel! {En past niet vaak bij IVRK art. 24 lid 1 en 3}.
Dit betekent dat onderzoekers geschoold en getraind dienen te zijn in het toepassen van de wetenschappelijke instrumenten.
Rapporten dienen een objectief vastgestelde probleemanalyse te bevatten.
De problemen zijn dan dus specifiek en meetbaar geformuleerd, evenals de negatieve effecten voor de minderjarige, en de in stand houdende oorzaken.
Er dient aangegeven te worden in het licht van de probleemanalyse waarom juist de gebruikte personen, rapporten en literatuur gebruikt zijn en waarom andere bronnen niet.
Conclusies dienen tot stand te komen door een toetsing van de onderzochte objectieve werkelijkheid aan expliciete en wetenschappelijke normen, opdat deze niet worden vervuild door de persoonlijke normen van de onderzoeker. Deze normen zijn te ontlenen aan bijvoorbeeld (ortho)pedagogiek en ontwikkelingspsychologie.
Elk oordeel dient te zijn onderbouwd met een toelichting:
wie heeft wat hoe geconstateerd, wanneer en in welke context.
Uitspraken over iemand psychische of lichamelijke gesteldheid dienen onderbouwd te zijn met een professioneel diagnoserapport, waardoor uitspraken zoals wij vermoeden dat, wij maken ons zorgen over, volgens ons, het lijkt erop dat, niet meer kunnen voorkomen.
U schrijft op 5 oktober: “Er is ook een cultuuromslag nodig binnen de justitiële jeugdketen om tot een samenwerking tussen alle partijen te komen. Waarbij zo min mogelijk mensen teleurgesteld worden.” {Welke? De jeugdzorgwerkers met hun werkgelegenheidsbescherming?}.
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft op 13 april 2016 aan de Tweede Kamer geschreven:
“Instellingen zijn zich bewust van het belang van objectieve onderbouwing van de conclusies in hun rapportages, óók wanneer het gaat om een professioneel 'niet-pluisgevoel'. Zij hebben daarom doorlopend aandacht voor dit fundamentele aspect van hun werk, ook in overleggen met ketenpartners en de rechtbank {weinig ervaringsvolle ouders en jongeren zullen dit nog geloven: propaganda}. Periodiek regionaal overleg tussen rechtbank, RvdK, advocatuur en G.I.’s kan eraan bijdragen dat verzoekschriften voor kinderbeschermingsmaatregelen verder worden verbeterd. Tot slot is het aan de inspecties om toezicht te houden op de kwaliteit van het feitenonderzoek en de rapportage. In het toezicht blijft dan ook aandacht voor dit onderwerp.”
{Deze belofte herhaalt zich reeds decennia en bleek loos. De inspectie ziet enkel toe op volgbaarheid van verslagen van de jeugdzorgwerkers zonder metende kennis wat dit met het kind doet}.
Wij constateren helaas bijna eind 2017 dat een en ander nog niet “geland” is op de werkvloer. Vermoedelijk zullen er dan ook wel degelijk mensen teleurgesteld moeten worden: diegenen die niet in staat blijken de cultuuromslag te maken. Voor hen zal niet langer plaats kunnen zijn binnen de justitiële jeugdketen. En alleen de cultuuromslag maken is dus niet genoeg. Wel willen maar niet kunnen is niet tolerabel als het om minderjarigen en hun gezinnen gaat.
“Ouders vragen de jeugdzorginstelling naar goede informatie, feitelijke onderbouwing, uitleg van werkwijzen, nauwkeurigheid van verwerking van persoonsgegevens, uitspraken over de doelen en te verwachten effecten van interventies: kortom, een deugdelijke heuristiek. De samenleving accepteert geen vervuilde naalden bij een vaccinatie-programma, geen vervuilde babyvoeding, gammele auto’s mogen de rijweg niet meer op, maar de borging van de veiligheid van kinderen in gezinnen, kinderopvang, kindertehuizen, jeugdzorginstellingen staat nog aan het begin van een lange weg,” schreef een donateur van KOG in de KOG-Nieuwsbrief voorjaar 2015.
Nog aan het begin van een lange weg in 2015. Het is nu bijna 2018. Het is tijd dat kinderen net zoveel veiligheid krijgen als weggebruikers.
Wij eindigen met een grap die jammer genoeg niet echt een grap is:
Stel je eens voor dat er in de gezondheidszorg ook niet aan waarheidsvinding zou worden gedaan, net als in de jeugdzorg:
Mevrouw Van Wijk komt met heftige buikpijn op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis. Ze wordt door een vriendelijke verpleegkundige in een behandelkamer gelaten en vertelt wat haar klachten zijn. Na een paar aanvullende vragen constateert de verpleegkundige die zelf een blindedarmoperatie achter de rug heeft:
‘’Het is uw blindedarm! Hier hoef ik geen arts bij te halen; dit is overduidelijk!”
Ze gaat weg voor overleg. Na lang wachten komt zij terug en meldt dat ze overlegd heeft en dat mevrouw de volgende dag geopereerd zal worden.
Mevrouw Van Wijk schrikt, ze geeft aan dat ze niet gelooft dat de afschuwelijke pijn veroorzaakt wordt door haar blindedarm. Zelf dacht ze aan een niersteen. De verpleegkundige legt uit dat er door vier mensen vanuit verschillende disciplines (MDO) naar haar casus gekeken is: de doktersassistente, de laborante, de medisch secretaresse en de receptioniste. De zaak is van alle kanten bekeken en het is volkomen duidelijk: mevrouw heeft blindedarmontsteking en ze moet binnen 24 uur geopereerd worden. Mevrouw Van Wijk vertelt dat haar blindedarm al 5 jaar geleden verwijderd is. De verpleegkundige wordt boos: “Ik begrijp dat u bang bent voor de operatie. Ik zal zorgen dat u hier medicatie voor krijgt.” In het dossier schrijft de verpleegkundige dat mevrouw in de war is. Op de verpleegafdeling leest men het dossier en snapt de verpleegkundige dat mevrouw een verwarde patiënt is en vraagt ze de arts of mevrouw niet beter naar de afdeling psychiatrie overgeplaatst kan worden. Als mevrouw Van Wijk acuut wil vertrekken, omdat ze nu helemaal in paniek raakt van deze rare bejegening, besluit de arts haar voor de keus te stellen:
of ze gaat vrijwillig naar de psychiatrische afdeling of ze wordt daar gedwongen opgenomen.
In de gezondheidszorg zijn de opleidingen en protocollen ook niet uit de lucht komen vallen. De beschrijving van wat iedere werker in de gezondheidszorg op alle niveaus moet weten en kunnen vult een bibliotheek. Wie een opleiding niet met goed gevolg kan doorlopen, vindt geen werkplek in de gezondheidszorg.
In de gezondheidszorg kan iedereen als patiënt zelf terecht komen. Dat zal meegeholpen hebben aan bevordering van feitenonderzoek (diagnose) en behandeling. Daarentegen:
In de jeugdzorg denkt u zelf niet terecht te komen als cliënt. Maar dat zal toch geen verschil maken?! {Lees meer om deze verwachting door te prikken met feiten uit de praktijk en wetenschap}.
Namens het bestuur van KOG,
drs T.P. Barendse-Cornelissen, secretaris
______________________________________________
COGNITIEVE DISSONANTIE
​
STRUCTURELE ZELFRECHTVAARDIGING
Artikel van pedagoog H. Berndsen, 2021.
​
Onder het axioma voor geslaagde verandering van de jeugdbescherming is en blijft:
problemen oplossen is oorzaken wegnemen.
​
Het is aan ieder die met jeugdzorg te maken heeft of heeft gehad, bekend dat de medewerkers van Veilig Thuis, van de Raad voor de Kinderbescherming en van de gecertificeerde instellingen niet in staat zijn oordelen en adviezen in hun rapportages te onderbouwen met wetenschappelijk bewijs. Zij beschikken immers niet over de academische vaardigheid om valide en betrouwbare onderzoeksinstrumenten te gebruiken en om volgens de bijbehorende normen te rapporteren.
Ook zijn zij niet bevoegd en onbekwaam inzake diagnosestelling. Met andere woorden, zij zijn niet in staat om, als er al sprake is van een aantoonbare bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige, professioneel en volgens de daarvoor geldende objectieve methoden en normen, vast te stellen welke schadelijke effecten aan welk ontwikkelingsdomein aan de orde is.
Het is een aangetoond feit, en gezien het voorgaande onontkoombaar, dat de rapportages van genoemde medewerkers en instanties doorgaans van onvoldoende kwaliteit zijn. Met verregaande (negatieve) consequenties voor betrokken kinderen en hun (groot) ouders.
De beslissingen en beschikkingen van kinderrechters zijn daarvan het onweerlegbare bewijs en staan dikwijls bol van pseudo pedagogische bakerpraatjes. Empirisch pedagogische en ontwikkelingspsychologische vaststellingen worden dan, als deze al bekend zijn, ondergeschikt gemaakt aan bijgeloof, subjectieve interpretaties, aannames, eigen opvoedingservaringen en verzinsels.
Een voorbeeld van zo een veel voorkomend bijgeloof is de bewering dat geen contact met een vader of moeder van de minderjarige op latere leeftijd leidt tot identiteitsproblematiek {de kans is maar 45% rond de 20e, en 85% later. Opgegroeiden kunnen een valse historie gaan ontdekken!}.
Er is geen enkel betrouwbaar en valide pedagogisch of psychologisch onderzoek waarmee dat tot nu toe is vastgesteld {behalve in de adoptiewetenschappen en bij Villa Pinedo}. Desondanks wordt de bewering met regelmaat gebruikt als onderbouwing voor een omgangsmaatregel.
Veel ouders en minderjarigen worden door de subjectieve, kwalitatief ondermaatse rapportages en ondeugdelijke beschikkingen in negatieve zin gestigmatiseerd en soms ook gedemoniseerd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel ouders en minderjarigen zich verzetten tegen de “leugens” in de rapporten.
Maar zijn het wel allemaal leugens? Het gaat in elk geval om onwaarheden in de rapportages en die roepen als zodanig onmiddellijk strijdigheid op met artikel 21 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en artikel 3.3 van de Jeugdwet. Beide artikelen schrijven immers voor dat de van belang zijnde feiten naar waarheid èn volledig dienen te worden aangevoerd.
Maar, een onwaarheid is niet als vanzelfsprekend een leugen. Een onwaarheid kan ontstaan door emotionele vertekening, door onvoldoende communicatieve vaardigheden op het punt van onbevooroordeeld luisteren, door slordigheid, door domheid, door confabulatie {verkeerd onthouden tot erbij verzinnen als feit}, door een onzorgvuldige voorbereiding, en/of door gebrek aan wetenschappelijke kennis {ofwel hypocognitie}.
Een onwaarheid wordt pas een leugen indien iemand bewust en opzettelijk onwaarheid spreekt. Met andere woorden een leugenaar kent de waarheid en is in die zin dus niet onwetend.
Onjuistheid, onwaarheid, subjectieve interpretatie, aanname, hypothese, verzinsel of leugen, het blijkt heel moeilijk tot bijna onmogelijk, om deze fouten in rapportages en beslissingen gecorrigeerd te krijgen {en zeker waar de jeugdbescherming zich verzet tegen gewenste diagnostiek met voorlichting, conform kinderrecht IVRK24 lid 1}. Onterechte en negatieve stigma’s blijven ouders en kind dan jarenlang achtervolgen.
Wat maakt het voor de jeugdzorgwerkers, de gedragswetenschappers, het management, de kinderrechters, de politiek, de klachtencommissies en de tuchtcolleges nu zo moeilijk om aantoonbare fouten/onwaarheden te erkennen en te corrigeren? Wat beweegt kinderrechters om de jeugdzorgwerkers van de Raad voor de Kinderbescherming en van de gecertificeerde instellingen bijna onvoorwaardelijk in hun advies te volgen?
Wat beweegt de leden van klachtencommissies en tuchtcolleges om klagers te dwingen met onweerlegbaar bewijs te komen en daarentegen beklaagden uit de wind te houden door elke bewering van beklaagden, de jeugdbescherming, als vanzelfsprekend voor waar te houden en door beklaagden geen scherpe, klachtrelevante en toetsende vragen te stellen?
Dat is het fenomeen van cognitieve dissonantie. Cognitieve dissonantie ontstaat als zich psychische spanning ontwikkelt omdat meerdere observaties, gedachten of overtuigingen niet met elkaar verenigd kunnen worden.
Bijvoorbeeld als het feitelijk handelen in strijd blijkt met het positieve zelfbeeld. “Cognitieve dissonantie veroorzaakt psychisch ongemak, dat kan variëren van lichte wroeging tot zware psychische nood.”*
De jeugdzorgwerkers en gedragswetenschappers worden door zichzelf, door de kinderrechters, door klachtencommissies en door de tuchtcolleges gezien als professioneel {zoals dat een slager dat ook is}, intelligent, integer en als de deskundigen’ die weten wat goed voor kinderen is en die geen ernstige fouten maken {waardoor Jw3.3 dus onnodig is}; jeugdzorgwerkers worden nu zelfs jeugd- of gezinsprofessional genoemd. (Overigens is dit zelfbeeld ook eigen aan leden van tuchtcolleges, klachtencommissies en aan kinderrechters).
Wanneer zij worden geconfronteerd met eigen handelen dat strijdig is met dit positieve (zelf)beeld – bijvoorbeeld het bewijs van onwaarheden in een rapportage of een foutieve beslissing over een beschermingsmaatregel of een partijdige klachtbehandeling – dan ontstaat een sterke en pijnlijke dissonantie.
Hun zelfbeeld van ‘ik ben een professional’ wordt tot in de kern aangetast. En al helemaal als zij worden ‘betrapt’ door de in hun ogen ‘niet professionele’ ouder(s).
Onderzoek aangaande dissonantie maakt ook duidelijk dat ons zelfbeeld over het logisch verwerken van informatie niet klopt. Het tegendeel is namelijk het geval. Nieuwe informatie wordt alleen voor waar en nuttig gehouden als deze past in ons zelfbeeld.
Zo niet, bijvoorbeeld in geval van feitelijk aantoonbare onwaarheden in rapporten, dan wordt deze informatie als absurd of bevooroordeeld afgedaan. De behoefte om het zelfbeeld in stand te houden is zo sterk dat mensen die het bewijs van hun ongelijk onder ogen moeten zien dit op de een of andere manier zullen bekritiseren, vervormen of wegwuiven.
De Britse politicus Lord Molson zei ooit heel kenmerkend: “Eventueel aanvullend bewijs zal ik bekijken teneinde de mening die ik al heb gevormd, te bevestigen.” {Dat heet confirmation bias laten werken}.
De schakels in de jeugdzorgketen hebben de rotsvaste overtuiging dat zij zaken en gebeurtenissen duidelijk kunnen waarnemen, zoals deze echt zijn. In de sociale psychologie wordt dit verschijnsel naïef realisme genoemd. Het is in feite een blinde vlek omdat het uitgaat van de illusie:
mijn eigen rapporten/beslissingen zijn altijd correct, want als ze niet correct zouden zijn, zou ik ze niet schrijven/nemen.
Cognitieve dissonantie is overigens niet alleen een psychisch verschijnsel, maar ook neurologisch aangetoond. Niemand kan zich eraan onttrekken.
Wat doet de deskundige, de rapporteur met een pijnlijke dissonantie? Ruiterlijk erkennen en corrigeren ligt dan in termen van professionele integriteit en volwassenheid, het meest in de rede.
Helaas blijkt dat hoe deskundiger men zichzelf vindt hoe minder men geneigd is fouten te erkennen. Men laat dan zijn/haar ethisch kompas en wetenschappelijke normen los en gaat op zoek naar dissonantievermindering met als uitgangspunt het positieve zelfbeeld, en het imago, in stand te houden.
Dus zijn er beweringen nodig om van de ontstane dissonantie af te komen zonder dat de fouten erkend behoeven te worden {‘defensive bolstering’ door de jeugdbescherming en kinderrechters}. Deze wijze van zelfrechtvaardiging komt structureel voor bij kritiek op rapporten, bij beslissingen van kinderrechters en die van klachtencommissies en tuchtcolleges.
Gebruikelijke vormen van zelfrechtvaardiging zijn o.a.
-
verklaren dat de onwaarheden ‘eigenlijk’ toch wel waar zijn als zich dat niet had voorgedaan. M.a.w. ….., als…. als…. als….;
-
het benadrukken van de elementen die wel als waar kunnen worden aanvaard;
-
niet ingaan op de kritiek;
-
de dooddoener daar herken ik mij niet in;
-
degene die kritiek levert of een klachtenprocedure start beschuldigen van de strijd aan te gaan;
-
de wereld verdelen in wij en zij: wij de professionals versus zij de ondeskundige cliënten;
-
kritiek afdoen als absurd, incident, of bevooroordeeld;
-
het stereotyperen, of doelbewust negatief wegzetten, van cliënten als dom, immoreel, verstandelijk beperkt, kindermishandelaar, ouderverstoter. Op basis van deze stereotypen behoeft de jeugdzorgwerker, de kinderrechter, de gedragswetenschapper, enzovoorts zich niet schuldig te voelen over onjuistheden in rapportages en beschikkingen. Sterker nog, het maakt deze ‘jeugdbeschermers’ ongevoelig voor tegenbewijs, rationaliteit en weerlegging;
-
, het vervormen van onze herinneringen: de rapporteur weet zeker dat de cliënt dit of dat heeft gezegd of zich zus en zo gedragen heeft, terwijl het in werkelijkheid nooit heeft plaatsgevonden. Door het ontbreken van valide en betrouwbare onderzoeksinstrumenten wordt de eigen gecreëerde werkelijkheid tot ultieme waarheid verheven. Het verschijnsel wordt ook wel bevorderd door bronverwarring: cliënten worden dan verwisseld i.c. met elkaar verward;
-
het niet hanteren van een wetenschappelijke denkhouding. Kenmerkend voor een wetenschappelijke denkhouding is dat men procedures hanteert die kunnen aantonen dat de oordelen en adviezen in rapportages mogelijk onjuist zijn. Het ontbreken of niet toepassen daarvan voorkomt dat je als rapporteur of rechter wordt geconfronteerd met de wrede werkelijkheid dat je je vergist hebt;
-
Het door kinderrechters, klachtencommissies en tuchtcolleges niet (willen) toetsen van de als feiten aangevoerde informatie;
-
negeren of doodzwijgen.
“We zijn allemaal in staat dingen te geloven waarvan we weten dat ze onwaar zijn, om vervolgens, als ons ongelijk uiteindelijk bewezen wordt, de feiten schaamteloos zó te verdraaien dat het lijkt alsof we gelijk hadden. Intellectueel kunnen we dit proces eindeloos volhouden: de enige rem erop is dat een misvatting vroeg of laat op de harde werkelijkheid botst, meestal op een slagveld.” – George Orwell (1946)
NB: het is bepaald niet uitgesloten dat de in deze notitie genoemde functionarissen, als zij al op deze notitie reageren, ook dan wederom niet aan het fenomeen cognitieve dissonantie zullen kunnen ontkomen.
Harry Berndsen
Gedragswetenschappelijk onderzoeker/adviseur
Consultant Kindrechten.
-
6 september 2021
*: Theoretische elementen en citaten zijn ontleend aan het boek “ER ZIJN FOUTEN GEMAAKT” (maar niet door mij). Carol Tavris & Elliot Aronson. ISBN 978 905712 339 9.
Zie de bijlagen onder!
​
Onder het axioma voor geslaagde verandering van de jeugdbescherming is en blijft:
problemen oplossen is oorzaken wegnemen.
__________________________________
FEITENONDERZOEK EN RAPPORTAGE IN DE JEUGDZORGKETEN:
SAMENVATTING
De stelling dat het 'feitenonderzoek' van het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling en dat van de Raad voor de Kinderbescherming, pedagogisch, gedragswetenschappelijk en methodologisch ondeugdelijk is, is onweerlegbaar.
Die stelling geldt onverkort voor de evaluatie van ondertoezichtstellings- en uithuisplaatsingstrajecten en voor de verlengingsverzoeken van deze trajecten door de gecertificeerde instellingen. Bovendien keurt de slager in dezen zijn eigen vlees.
Voorgaande, ten onrechte met de term “onderzoek” aangeduide activiteiten, leiden daarom in de jeugdzorgketen tot rapportages die de kinderrechter belasten met pedagogisch onverantwoorde en ondermaatse beslisinformatie. Een kinderrechter verzon daarvoor recent de term “goed genoeg onderzoek.”
Vervolgens is de kinderrechter gedwongen zijn beslissingen inzake ondertoezichtstelling en machtigingen uithuisplaatsing te baseren op dit drijfzand.
In nogal wat gevallen laat de kinderrechter ook nog eens na zijn/haar toetsende verantwoordelijkheid in praktijk te brengen.
Het is dan ook niet voor niets dat in 2018 het project “Actieplan verbetering feitenonderzoek” is gestart {en waarbij de inbreng van ouderorganisaties en hun deskundigen weggevaagd zijn, zelfs het verzoek zich op kinderrecht IVRK art. 24 lid 1 te baseren voor het meest optimale hulptraject voor de opgroeiende. De financiële ‘perverse prikkel’ moet uit de jeugdzorg}. Overigens heeft de Kinderombudsman in 2013 zich ook al uitgelaten over de achterblijvende kwaliteit van feitenonderzoek en rapportages {en die prikkel}.
Het blijft verbijsterend dat politiek en betrokken organisaties** niet willen “zien” wat de werkelijke oorzaak van ondeugdelijk feitenonderzoek en ondeugdelijke rapportages is.
Men blijft halsstarrig vasthouden aan het sprookje van de nieuwe kleren van de keizer en blijft beweren dat “in veel gevallen de door onze professionals opgestelde onderzoeken en rapportages van goede kwaliteit zijn.”
Om vast te stellen dat deze stelling van geen kant slaagt, hoeft men slechts bij relevante (sub)faculteiten van universiteiten te toetsen hoe kwalitatief feitenonderzoek en verantwoord rapporteren inzake de leef- en opvoedingssituatie van minderjarigen in werkelijkheid plaatsvindt.
Met andere woorden:
-
het vaststellen van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van een minderjarige,
-
het doen van feitenonderzoek naar de leef- en opvoedingssituatie van minderjarigen,
-
het uitvoeren van evaluatieonderzoek naar OTS- en/of UHP-trajecten {IVRK25},
-
het verantwoord rapporteren inzake kinderbescherming, en
-
het adviseren van de kinderrechter,
is een gedragswetenschappelijke (sociaal pedagoog, orthopedagoog,
ontwikkelingspsycholoog, psychiater kind- en jeugd) aangelegenheid.
Problemen oplossen is oorzaken wegnemen.
Het ontbreken van gedragswetenschappelijke expertise op de genoemde vijf taakgebieden is de oorzaak voor het gebrek aan kwaliteit inzake de diagnostiek ernstige bedreiging, inzake feitenonderzoek en inzake de rapportage.
Nog steeds is op dit punt bij relevante organisaties* en betrokken ministers en Tweede-Kamer-leden sprake van onvoldoende realiteitsbesef. Wegkijken is bovenliggend aan kritische reflectie en rationaliteit.
Naar ik hoop draagt de bijgaande notitie bij aan de terugkeer van rationaliteit en realiteitsbesef inzake de belangen van onze minderjarigen, hun ouders, hun grootouders en overige leden van hun sociale netwerk.
Drs. H. Berndsen -- Gedragswetenschappelijk en juridisch adviseur
- januari 2021
**: zie de genoemde organisaties in de boven- en ondergenoemde notitie, Cognitieve Dissonantie, en De Kwaliteit van Feitenonderzoek en Rapportages in de Jeugdbeschermingsketen
__________________________________
DE KWALITEIT VAN FEITENONDERZOEK EN RAPPORTAGES IN DE
JEUGDBESCHERMINGSKETEN
Artikel van H. Berndsen
Inleiding
Op 31 mei 2018 verscheen het “Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen” (2018-2021). De opstellers van dit plan zijn:
-
Jeugdzorg Nederland (JN) namens de Gecertificeerde Instellingen (GI)
-
Raad voor de Kinderbescherming (RvdK)
-
Landelijk Netwerk Veilig Thuis namens Veilig Thuis (VT)
-
LOC Zeggenschap in zorg
-
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)
-
Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS)
-
Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV)
Naar aanleiding van een motie Bergkamp (Kamerstukken // 2016/17, 34 550 XVI,nr. 85) heeft het ministerie van JenV aan LOC {de schijnbare cliëntenvertegenwoordiging zonder een cliënt} gevraagd bijeenkomsten te organiseren, waarin cliënten, professionals, gemeenten en ketenpartners met elkaar in gesprek zijn gegaan over de wijze waarop het feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen dient te worden
uitgevoerd.
Dit heeft geleid tot een landelijk congres op 10 november 2017 te Rotterdam waarin de diverse belangengroepen -{maar waarbij critische oudervertegenwoordigers en wetenschappers zijn weggehouden, die mochten niet komen}- met elkaar hebben gesproken over verbeteringen van het feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen. Het actieplan “Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen” is uitgewerkt langs vier (actie)lijnen. Eén van die lijnen, actielijn 3, is de “Kwaliteit van onderzoek en rapportage.”
Deze notitie gaat in op die actielijn.
Referentiekader
De genoemde organisaties geven in het Actieplan aan veel belang te hechten aan kwalitatief hoogstaand feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen.
De expertisegebieden,
-
professioneel onderzoek naar de leef- en opvoedingssituatie van minderjarigen
-
het opstellen van rapportages over de onderzoeksbevindingen
-
het adviseren van de kinderrechter
-
het evalueren van trajecten van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en
-
het diagnosticeren van een ernstig bedreigde ontwikkeling van een minderjarige
vereisen een {diagnostisch-bevoegde} (gedrags)wetenschappelijke opleiding en training. Dat betekent dat uitsluitend de gedragswetenschappers in de jeugdzorgketen, in relatie tot die expertisegebieden, [meer dan] tot de jeugdbeschermingsprofessionals behoren.
Immers, kenmerken van een professie zijn dat
-
er sprake is van een uniforme beroepsopleiding*
-
‘professionals’ zich hebben verenigd in een beroepsvereniging {waarbij SKJ niet-diagnostisch bevoegd is}
-
de beroepsvereniging actief de kennis en kunde van de leden bevordert*
-
de beroepsvereniging toezicht houdt op de wijze waarop de leden hun professie uitoefenen* {en hun geregistreerden zich niet mogen verschuilen achter de instelling}.
-
er sprake is van een duidelijke afbakening van het beroepsterrein*
-
er sprake is van beroepsbescherming*
-
er sprake is van titelbescherming*
-
er bij vertegenwoordiging ter zitting de ‘professional’ zich laat beëdigen.
-
er sprake is van een wettelijke en wetenschappelijke erkenning van de professie*
-
er sprake is van een beroepscode met verplichte gedragsnormen
-
er sprake is van tuchtrecht.
De met * gemarkeerde kenmerken zijn niet op het niveau jeugdzorgwerkers en jeugdbeschermers van toepassing omdat ze niet diagnostisch bevoegd zijn, en waartoe gewezen is op het kinderrecht in IVRK art. 24 lid 1.
Voorts gelden voor een professional de volgende verplichtingen/eisen:
-
de verplichting tot publicaties in vaktijdschriften en vakliteratuur*
-
het voor het forum van vakgenoten transparant verantwoording afleggen over geboekte resultaten en mislukkingen*
-
het beschikken over expliciete bevoegdheden en autonomie*
-
het boeken van uitsluitend optimale resultaten*
-
het beschikken over een wetenschappelijke kennisbasis*
-
het beschikken over een wettelijk erkende en beschermde titel*
Gelet op deze algemeen erkende kenmerken en eisen wordt, in rapportages van en over de jeugdbeschermingsketen en ook in het “Actieplan”, de kwalificatie (jeugdbeschermings)professional met regelmaat oneigenlijk gebruikt.
De niet-(gedrags)wetenschappelijk opgeleide en getrainde medewerkers van Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen, in de beroepscode aangeduid als jeugdzorgwerkers, zijn gezien het voorgaande, géén professionals in relatie tot de bovengenoemde expertisegebieden. De met * gemarkeerde kenmerken zijn immers niet op hen van toepassing.
Probleemanalyse
De bovengenoemde organisaties stellen [clichématig] dat “in veel gevallen” de door “onze professionals” opgestelde onderzoeken en rapportages van goede kwaliteit zijn.
Die stelling slaagt niet omdat methodologisch verantwoorde en onafhankelijke onderzoeksbevindingen in dezen ontbreken.
Bovendien wordt het tegendeel van de stelling in de dagelijks praktijk veelvuldig bevestigd, omdat jeugdzorgwerkers worden belast met een taakstelling aangaande feitenonderzoek, professioneel pedagogisch rapporteren en het vaststellen van ontwikkelingsbedreigingen, waarvoor zij niet zijn gekwalificeerd.
De onaanvaardbare effecten daarvan zijn:
-
de kinderrechter wordt pedagogisch niet verantwoord geadviseerd;
-
de kinderrechter neemt beschermingsbeslissingen op drijfzand;
-
de input voor de kinderrechter leidt tot gerechtelijke dwalingen;
-
de kinderrechter heeft geen besef van de kwaliteit, rechtmatigheid en effectiviteit van zijn/haar beslissingen;
-
structurele schending van artikel 3.3 Jeugdwet, artikel 21 Rv, BW 1:255 lid 1 en lid 4;
-
getraumatiseerde kinderen en (groot)ouders.
De vraag is hoe deze problematiek is ontstaan. Daarvoor zijn de volgende oorzaken aan
te wijzen:
-
de wetgever heeft nagelaten artikel 6.1.2. lid 6 van de Jeugdwet ook van toepassing te verklaren op beslissingen over ondertoezichtstellingen en over beslissingen inzake machtigingen uithuisplaatsing. Dat artikel voorziet erin dat de rechter pas tot een machtiging voor opname in een gesloten accommodatie kan beslissen als het verzoek de instemming heeft van een gekwalificeerde gedragswetenschapper, d.w.z. een professional, die de minderjarige zelf kort tevoren heeft onderzocht.
-
De op pagina 1 genoemde organisaties en ook het management van Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen (Jw3.2 lid 2), gaan uit van het dat jeugdzorgwerkers gekwalificeerd zijn voor een adequate beroepsuitoefening inzake diagnose-stelling, feitenonderzoek en professioneel rapporteren. Het management handelt dientengevolge in strijd met artikel 4.1.1 lid 2 van de Jeugdwet. D.w.z. er is sprake van een onverantwoordelijke werktoedeling.
-
kinderrechters accepteren klakkeloos evident ondermaatse rapporten als grond voor hun beslissingen, negeren aldus hun toetsende verantwoordelijkheid en overtreden de wet: artikel 3.3 Jeugdwet en artikel 21 Rv.
-
de rapportage-formats van Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen zijn ongeschikt als basis voor professionele rapportages. Zij maken het onmogelijk om wetenschappelijk verantwoord te rapporteren. Bovendien leiden de formats tot teksten die voor kinderrechters, ouders en andere derden volstrekt onleesbaar zijn.
-
de op pagina 1 genoemde organisaties hebben de onrealistische overtuiging dat het huidige bestand aan jeugdzorgwerkers bij Veilig Thuis, de Raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen met additionele opleiding, training en instructie via een Handelingsprotocol, een Kwaliteitskader en een richtlijn 'Feiten volledig en naar waarheid aanvoeren', het niveau van een professionele feitenonderzoeker en rapporteur kan bereiken.
Samenvatting
De vaardigheden op het gebied van feitenonderzoek en professioneel rapporteren worden opgedaan aan de universiteit en behoren tot het vakgebied van de gedragswetenschapper. Dat geldt ook voor het stellen van een diagnose inzake ontwikkelingsbedreigingen van een minderjarige.
De opvatting dat met enige additionele opleiding, training, protocollen en richtlijnen de vereiste academische vaardigheden op de genoemde expertisegebieden aan jeugdzorgwerkers zijn over te dragen, is illusoir. {Een indicatie op slecht gebruik van lijstjes noopt bij zorgen tot echte diagnose met voorlichting!}.
Probleemoplossing
Duurzame probleemoplossing is alleen mogelijk indien de in stand houdende oorzaken, zoals voornoemd, van het probleem worden weggenomen en de bij de kop genoemde organisaties, de verantwoordelijke bewindslieden en het Parlement, die oorzaken onder ogen durven te zien, durven te erkennen en durven aan te pakken.
Het wegkijken of ontkennen van deze oorzaken – ongemakkelijke waarheden – is dodelijk voor duurzame en effectieve probleemoplossing m.b.t. feitenonderzoek, rapporteren en het diagnosticeren van ernstige bedreigingen van de ontwikkeling van minderjarigen {GERELATEERD AAN DE DOOR DE WETENSCHAPPEN VASTGESTELDE ZEER ERNSTIGE BEDREIGING VOOR DE ONTWIKKELING VAN HET KIND ONDER DE INVLOED VAN BESCHERMINGSMAATREGELEN}.
Koning Willem-Alexander zei op 4 mei 2020 het volgende:
Nu, 75 jaar na onze bevrijding, zit de oorlog nog steeds in ons. Het minste wat we kunnen doen is: niet wegkijken. Niet goedpraten. Niet uitwissen. Niet apart zetten. Niet 'normaal maken wat niet normaal is'.
Indien de bovengenoemde organisaties deze oproep als kader nemen voor het oplossen van het kwaliteitsprobleem van feitenonderzoek en rapporteren, dan volgen zij als uitgangspunt voor de oplossing de lijn van een versterkt artikel 6.1.2. lid 6 van de Jeugdwet. Dat houdt in:
1. de onderzoekstaken van Veilig Thuis worden ondergebracht bij de Raad voor de Kinderbescherming. Die onderzoekstaken worden vervolgens uitsluitend door daartoe gekwalificeerde gedragswetenschappers uitgevoerd;
2. de evaluatie van ondertoezichtstellings- en uithuisplaatsingstrajecten van de gecertificeerde instellingen wordt uitsluitend door daartoe gekwalificeerde gedragswetenschappers van de RvdK uitgevoerd. Dat geldt onverkort voor rapportages, zoals verzoekschriften, aan de kinderrechter. Het ligt daarom in de rede dat de gecertificeerde instellingen niet worden meegenomen in een fusie tussen de RvdK en Veilig Thuis (AMHK). De gecertificeerde instelling blijft een zelfstandig instituut, uitsluitend gericht op concrete hulp aan minderjarigen en ouders op basis van het wettelijk voorgeschreven Plan van Aanpak;
3. de kinderrechter wordt, op basis van een wetenschappelijk ingericht
onderzoeksproces, uitsluitend door gekwalificeerde gedragswetenschappers van de Raad voor de Kinderbescherming geïnstrueerd. In navolging van een versterkt artikel 6.1.2 lid 6 van de Jeugdwet kan de kinderrechter uitsluitend tot een ondertoezichtstelling of machtiging uithuisplaatsing beslissen indien deze de instemming heeft van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de minderjarige(n) kort tevoren heeft onderzocht en een, in een wetenschappelijke rapportage vastgelegde, diagnose heeft gesteld aangaande de concrete ontwikkelingsbedreiging(en).
Een simpele uitbreiding en versterking van artikel 6.1.2 lid 6 van de Jeugdwet richting ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is dus voldoende.
Naar analogie van de uitspraak van Neil Armstrong: een kleine stap voor de wetgever, maar een reusachtige sprong voor de professionele bescherming van onze kinderen.
Drs. Harry Berndsen
Gedragswetenschappelijk en juridisch adviseur
- juni 2020
​
Deze pagina behoort tot een reeks. Het vervolg staat hier en o.a. hier.
______________________________
Ga terug naar: :
Home: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg ,
Jeugdzorg: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/jeugdzorg ,
Jeugdbescherming: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/jeugdbescherming ,
Kinderbescherming: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/kinderbescherming ,
Wetenschap: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/wetenschap ,
Tips: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/tips ,
Zie dus de sites: https://jeugdbescherming.jimdofree.com/ ; https://kinderbescherming.jimdofree.com/ ; https://vechtscheidingen.jimdofree.com/ ; https://jeugdzorgwetenschap.jimdosite.com/begin-wetenschap/ , e.a.. .
:
.