Waarheid 4:
"Waarheidsvinding"?
open brief aan de congrescommissie LOC
Mr Ir Peter Prinsen - Info @ peterprinsen. nl - Den Haag, 1 november 2017
Geachte Congrescommissie,
Over het thema 'Waarheidsvinding' organiseerde het LOC ("Zeggenschap in zorg", een koepel van o.a. cliëntenraden) op vrijdag 10 november 2017 een congres. Een goed congres begint met een goede definitie van het congresthema. Helaas is die definitie in het convocaat niet te vinden, evenmin in de "Toelichting en Achtergrond".
De congrestitel is omstreden, zoals blijkt uit de geschiedenis van het publieke debat.
​
Allereerst: Er zijn twee typen cliënten. a: Ouders met een kinderbeschermingsmaatregel krachtens het BW (de "justitiële jeugdketen") en b: Ouders die op eigen verzoek jeugdhulp genieten krachtens de Jeugdwet. "Waarheidsvinding" betreft de eerste groep. De gemengd samengestelde congrescommissie lijkt deze twee groepen over één kam te scheren. Twee fundamentele problemen dreigden deze 10e november niet van elkaar onderscheiden te worden.
​
1. Ongegronde beschuldigingen: Ouders uit de eerste groep maken al sinds de 90-er jaren of langer bezwaar als professionals het verzoek aan de rechter om een OTS of UHP te treffen onderbouwen met ongegronde beschuldigingen. Klachten van ouders worden afgewimpeld met het dubieuze mantra: "In het Jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding". Dubieus, want deze klachten betreffen niet het al of niet vinden van een waarheid, maar ongegronde beschuldigingen. Daar willen professionals over zwijgen. Sinds maart 2011 wordt over deze controverse vruchteloos gedebatteerd onder de oneigenlijke titel "Waarheidsvinding". Met dit dubieuze mantra, dat verwijst naar probleem 2, ontregelen professionals het debat over de ongegronde beschuldigingen.
2. Blanco rechtsnorm: Het tweede probleem waarover professionals willen zwijgen als zij zeggen dat zij niet aan "waarheidsvinding" hoeven te doen, betreft de ongrijpbare rechtsgrond "ernstig bedreigd in zijn ontwikkeling" als wettelijke grondslag voor een OTS (art. 1:255 BW). In de wet ontbreekt een concreet toetsingskader voor vermeende ontwikkelingsdreiging. In geval van flagrante verwaarlozing (kind woont met ouder in kraakpand waar de naalden rondslingeren) zal niemand twijfelen, maar, in een meer discutabele casus, mag daar slechts de mening van de raadsrapporteur voldoende zijn voor OTS of UHP? Inderdaad, dat een kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd kun je niet bewijzen terwijl het toch een acceptabele mening kan zijn. Maar dat hoort dan reden te zijn om hierin een taak voor de wetgever te zien: een normatief kader codificeren, in wettekst vastleggen zoals het hoort. Ook kinderen hebben recht op een rechtsstatelijke behandeling als hun vrijheid wordt aangetast.
​
Beide problemen zijn au fond wetgevingsproblemen. Vooralsnog blijkt niet uit inleidende congresinformatie dat genoemde problemen specifiek aan de orde komen, terwijl toch het hierboven genoemde punt 1 (ongegronde beschuldigingen) oorspronkelijk de ratio van dit congres was.
​
TOELICHTING 1: ONGEGRONDE BESCHULDIGINGEN
Ongegronde beschuldigingen spelen vooral (maar niet alleen!) een desastreuze rol bij spoed-uithuisplaatsingen [noot1] (UHP zonder voorafgaand ouderverhoor, art. 800 lid 3 Rv =[noot2]). Met een telefonische spoedmachtiging UHP die niet aan dat artikel is of wordt getoetst plaatst de kinderrechter zich zelf voor een voldongen feit dat niet gaarne wordt teruggedraaid bij het ouderverhoor post hoc: het kind zit dan al bijna 14 dagen in het pleeggezin, terugdraaien vergt organisatorische inspanningen.
_____________________________________________________________________________
Verbetervoorstel 1: Invoering van een Rechter-Commissaris [noot3]
- Een verzoek spoedmachtiging UHP wordt door de Raad voor de Kinderbescherming gericht aan de Officier van Justitie (OvJ). Na formele toetsing (zijn de aangevoerde gronden conform de wet?) wijst de OvJ het toe (de veiligheid van het kind staat voorop!) en dient het in bij de R.C. (Rechter-Commissaris).
- Aan de ouders wordt een (piket-)advocaat toegevoegd.
- De R.C. hoort binnen maximaal 3 dagen de ouders en de OvJ en toetst de recht-matigheid van het verzoek onder meer aan de norm van het huidige art. 800 lid 3 Rv:
o^ Is er voldoende feitelijke grond voor het aannemen van "onmiddellijk en ernstig gevaar" (levensbedreigend of anderszins ondraaglijk)? De R.C. beoordeelt expliciet de aannemelijkheid daarvan en van de overige aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten.
o^ Voltrekt het gevaar zich als niet "onmiddellijk" wordt ingegrepen? Of kan het kind nader onderzoek gewoon thuis afwachten (zo nodig met aanwending van andere middelen ter afwending van het gevaar)?
​
Art. 800 lid 3 Rv dient door een uitgewerkte regeling van het bovenstaande te worden vervangen.
Doorstaat het verzoek de toetsing door de R.C., dan blijft het kind gedurende het in te stellen onderzoek in het pleeggezin. Binnen een onderzoekstermijn van 3 maanden behandelt de Kinderrechter bij een inhoudelijk ouderverhoor het onderzoeksrapport. Hij staat de definitieve machtiging toe òf wijst het verzoek af. Om misbruik te voorkomen: verlenging van de onderzoekstermijn is niet mogelijk.
_____________________________________________________________________________
​
TOELICHTING 2: BLANCO RECHTSNORM
Nergens geeft de wet houvast welke gedrags- of andere modaliteit getoetst moet worden aan welke concrete norm dan ook. Geen wonder dat rapporteurs, zoekend naar onderbouwing van hun verzoeken, hun toevlucht nemen tot het presenteren van hun veronderstellingen als feit, tot "framing" van halve waarheden, tot uit hun verband rukken en tot overdrijving.
​
Artikel 1:255 BW (Burgerlijk Wetboek) is blanket-wetgeving: de mening van rapporteur en rechter telt. De wet geeft geen norm waaraan getoetst moet worden. In gevallen van flagrante verwaarlozing of misbruik zal iedereen het al gauw met elkaar eens zijn. Maar legio zijn de gevallen waarin dat niet zo duidelijk is. Dan wordt een wettelijk toetsingskader node gemist.
_____________________________________________________________________________
Verbetervoorstel 2: Wetboek van Kinderbescherming
Naar analogie van het wetboek van strafrecht, waarin een veelheid van gedragsmodaliteiten strafbaar is gesteld, zou er een apart wetboek van kinderbescherming moeten worden ingevoerd. Een goed aanknopingspunt biedt Bartels & Heiner (1989): "De condities voor optimale ontwikkeling". Deze benadering is uitgewerkt door Kalverboer en Zijlstra: "Het belang van het kind in het Nederlands recht" (2006). De daarin opgenomen "Vragenlijst belang van het kind - Een pedagogisch instrument voor juristen" zou een basis kunnen bieden voor een nadere uitwerking in wettekst, leidende tot een rationele uitwerking van het omineuze "ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd".
_____________________________________________________________________________
DE OMSTREDEN CONGRES-TITEL "WAARHEIDSVINDING":
'Ongegronde beschuldigingen' vormen het thema van een publiek debat sinds het verschijnen van een opinieartikel in NRC-Handelsblad van 19 maart 2011. De titel luidde: "Of beschuldiging waar is, doet er bij kinderrechter niet toe" en handelde over het ontregelende mantra waarmee protesten van ouders worden afgewimpeld.
(Met het voortdurende gebruik door de regering van de ambivalente term 'waarheidsvinding', waarmee ongegronde beschuldigingen en rechtsnormproblematiek over één kam worden geschoren, blijft het publieke en parlementaire debat tot op heden ontregeld).
​
Na enkele kritische reacties in de NRC vanuit de jeugdzorgwereld mengde de (toenmalige) Nationale Ombudsman Brenninkmeijer zich in dit debat met een artikel in het Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht (FJR 2011/76). Daarin verklaarde de Ombudsman onomwonden, sprekend uit eigen praktijkervaring, het eens te zijn met de kritiek op de ongegronde beschuldigingen. In december 2011 baseerde een werkgroep Waarheidsvinding van het Landelijk Cliëntenforum Jeugdzorg, voorloper van het LOC, hierop de folder Waarheidsvindingindejeugdzorg. Dankzij deze werkgroep is het amendement Van der Burg/Bergkamp in de wet gekomen (art.3.3 Jeugdwet4).
​
Ongegronde beschuldigingen = Geen hard bewijs verzameld door méten:
Artikel 3.3 Jeugdwet is een papieren tijger gebleken, niet in staat het ontregelend effect van de term 'waarheidsvinding' een halt toe te roepen. Opnieuw op uitnodiging van een LOC-werkgroep is dezerzijds bepleit om het debat expliciet weer te richten op de oorspronkelijk bedoelde problematiek: ongegronde beschuldigingen in de rapporten. Er werd besloten het onderhavige congres te organiseren. Nadat door het Departement subsidie was aangeboden is teruggevallen op de ambivalente term "Waarheidsvinding" als congresthema. ¨
____________________________
Noten:
1: In 2016 volgens het CBS 1.560 vOTS-uitspraken (@ Spoed-UHP). De OTS instroom 2016 was 8390.
2: Art. 800 lid 3 Rv: "De beschikkingen [. . .] tot machtiging [. . .] om een minderjarige uit huis te plaatsen [. . .] kunnen alleen dan aanstonds worden gegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Deze beschikkingen verliezen haar kracht na verloop van twee weken [. . .]."
3: In motie 31 839 nr. 568 d.d. 23 februari 2017 heeft de Tweede Kamer de regering verzocht de mogelijkheid te onderzoeken van het inzetten van een onafhankelijke onderzoeksrechter.
4: Art. 3.3 Jeugdwet: "De Raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (G.I.) zijn verplicht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren." {Als bestuursorgaan ook Rv 21; let op Rv24 en 149}.
- - - - -
Zie meer voor Prinsen: hier.
​
- - - - - - - - -
Zie volgende pagina.
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​