top of page

Brief aan ministerie  omtrent 'Actieplan Waarheidsvinding',

nu geheten "Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen",

dat zou moeten gaan over voorkomen van onwaarheiden

in de justitiële jeugdketen ('jeugdzorg').

                                                                                                     1 juni 2018

Geachte,

Omdat de minister genoemd is, ter informatie aan uw ministerie onderstaande berichten.

Dit is in het belang van de va. 11,6% van alle kinderen, die kinderen die in aanraking komen met een vorm van 'jeugdzorg'. Een jeugdzorg die recente wetenschappelijke inzichten nog steeds niet heeft geïmplementeerd, waardoor gevreesd moet worden dat de Kinderombudsman Dullaert (2013, "Is de zorg gegrond?", pag. 93) gelijk had met diens constatering dat er sprake kan zijn van een "perverse prikkel', financieel, dat de kwaliteit in het sociaal domein niet primair ten goede komt van het integrale kind, met psychische verbinding met diens ouders.

Het kind in 'jeugdzorg' (sociaal domein) lijkt een object dat gevoelloos los staat van diens ouders. Wetenschap toont de realiteit aan dat het kind als los object strijdig is met diens grootst mogelijke mate van gezondheid, waardoor de toegang tot die métende gezondheidsvoorzieningen (IVRK artikel 24 lid 1) niet meer gesaboteerd zou mogen worden door 'beter-wetende' jeugdzorgwerkers, raadsmedewerkers en gezinsvoogden. Bij die toegang behoren open onderzoeksvragen en -gegevens.

De Tweede Kamer is reeds geïnformeerd, wetende dat het Actieplan van het ministerie naar de Tweede Kamer er aan komt :
      :

Aan:  Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018
2500 EA Den Haag

 

Afdeling:                     Adoptiezaken en jeugdzorg (van AZF)

Contactpersoon:        Tj.W. Strubbe

Datum:                        27 mei 2018

Onze referentie:         20180527 AZ/jz/TjS

Inzake:                        onWaarheidsvinding in Justitiële Jeugdketen

Geachte volksvertegenwoordigers,

​

Hoe waar is het ‘Actieplan Waarheidsvinding in de justitiële jeugdketen’?

Hoe waar is het Verbeteren van Feitenonderzoek in de Jeugdbescherming?

​

Waar deskundigen, advocaten en ouders duidelijk hebben gemaakt op bijeenkomsten van het LOC, in opdracht van het ministerie J&V, dat het moet gaan om rechtsvinding door het gesanctioneerd voorkomen-van-onwaarheden, blijkt het meten tot al of niet dwangzorg helemaal geen discussie of twijfel.

​

Waar de mening van de ‘jeugdzorg’, uit het sociaal domein, wrijving geeft met één of beide ouders en hun deskundigen, is er als weging: het internationaal kinderrecht op toegang tot diagnostischer metende gezondheidszorg. IVRK artikel 24 lid 1.[noot 1] 

​

Het kind met interactie met diens ouders heeft recht op echte gezondheidszorg, met deskundige voorlichting waarmee ouders op tips zich reeds kunnen verbeteren en zo nodig therapie, waarbij de ouders vaak betrokken worden vanwege de aangepaste representatie. Dit is een kindbelang dat het sociaal domein niet kan meten, te vaak, ongeveer drie op de vier gevallen, tot nadelige gevolgen voor de ontwikkeling van het kind in beheer van ‘jeugdzorg’.  Psychische ‘veiligheid’ behoort ook tot diens gezondheid, en die blijkt vaker toch thuis te liggen, met voorgelichte ouders.

 

De bedoeling van de regering is preventief te werken.

​

We zien dat, bij scheidingsproblemen, deze ouders niet in vroegtijdig stadium de juiste bréde voorlichting verkrijgen, terwijl zij reeds bekend zijn bij inschrijving bij een scheidingsrechtbank, of door een p.v. bij de politie of AMHK.  Deze ‘brede voorlichting’, in bijv. een brochure, schetst de diverse mogelijke trajecten om bewust te worden, waarbij tevens geschetst wordt wat elk traject zal doen met de psychische ontwikkeling en zelfbeeld van het kind; daarnaast moeten ouders met de inhoud van enige wetten (BW1:247, 255, 265a/b en 266) vertrouwd gemaakt worden opdat ze de realiteit van wetgeving gaan onderkennen, en ten slotte moeten ze een mentale keuze maken welk traject zij kiezen (en daar behoren zowel een dwangtraject als vele vrijwillige trajecten toe). Door middel van een bewuste keuze, waar de ouders dus wel wat aan kunnen doen, is meer te meten wat hun intentie is.

​

Kiezen ze voor het ontvankelijke kind centraal te stellen door het inroepen van deskundige hulp beide ouders te helpen om tips te krijgen om geen belastende signalen uit te zenden naar hun geliefde kind, of blijven de ongenoegens jegens de ex spelen?

​

Zo kunnen ook onbewuste verwaarlozende ouders (althans naar vermoeden van ‘jeugdzorg’) vroegtijdig voorgelicht worden en een keuze maken. Er bestaan cursussen en boeken.

 

De klacht van ouders is dat ze bij ‘jeugdzorg’ hooguit maar één richting van voorlichting krijgen: wat ze moeten doen naar de inzichten van de jeugdzorgwerker in wijkteam, beschermingstafel of AMHK (VT).

Prof. Carlo Schuengel heeft op de jeugdzorgacademie d.d. 10-10-2013 uitgelegd dat deze dwangrichting contra-productief werkt; het moet anders.[noot 2]

Cora Bartelink schreef in haar proefschrift, wat advocaten al langer zagen, over de (vaak jonge) jeugdzorgwerkers  die te veel afgaan op hun persoonlijke ervaringen om tot een beslissing te komen dat dan ook nauwelijks orthopedagogisch een juiste afweging kan zijn.[3]

Het is o.m. prof.dr. R.J. van der Gaag (Radboud Universiteit) die adviseerde om zwaargewichten als poortwachter tot zorg in te stellen.[4]  Diagnostisch specialisten voor doelgroepen kunnen sneller tot effectieve paden komen, en de zorg goedkoper maken, maar ook mìnder schadelijk.  

Doelgroep-specialisatie, zoals het door prof.dr. R.A.C. Hoksbergen in 2000 een op te richten stichting  IBAP voorgestelde rond gespecialiseerde deskundigheid voor geadopteerden en pleegkin­deren en over gehechtheid en identiteitsbeleven, zou zo’n voorselectie kunnen zijn.[4]  

 

Binnenkort wordt het Actieplan Waarheidsvinding in de justitiële jeugdketen aangeboden aan de Tweede Kamer.

Deze is niet ontstaan door de inbreng van betrokken ouders en deskundigen.

Er zijn meerdere redenen om te zien dat het plan een afleidend verzinsel zal zijn, geschreven door ambtenaren, naar aanleiding van vage verslagen die het LOC heeft gemaakt.

A. Het LOC is wel een overkoepeling van cliëntenraden, doch niet deze, maar de betrokken ouders en deskundigen op de bijeenkomsten zouden moeten worden vertegenwoordigd.

B. In Arnhem op de focusgroep werd het heel duidelijk. Aanwezig waren arts N. Mul en ik. Ik heb voor privégebruik een geluidsopname gemaakt en notities.  We verkregen het verslag van deze kleine bijeenkomst, en we konden ons niet herkennen in onze inbreng. Dat lieten we weten. Er waren veel dingen verzwegen, onderbouwing uit wet en orthopedagogische praktijk waren niet genoteerd, internationale wetgeving en arresten, waar wetgeving op moet berusten, werden niet genoemd. Hoe kan er een valide actieplan ontstaan op zulk een vaag verslag?

C. De betrokken Erasmus Universiteit (mw.mr. S. Salverda) en deskundige ouderondersteuners werden na november 2017 weggezet nadat bleek dat zij het oneens waren met een zulk vaag concept actieplan waarin de stempel van de jeugdzorglobby te herkennen was: werkgelegenheidsbeschermend.

D. Ouders, waaronder een orthopedagoog, voelen zich niet vertegenwoordigd doordat hun gemotiveerde inbreng en creatieve ideeën niet werden genoemd in verslaglegging; wanneer dan dat vage verslag weer doorgegeven wordt aan ambtenaren die een actieplan schrijven, is het als het  doorfluisterspelletje,  van oor tot oor, waarna er weinig van het oorspronkelijke overblijft, ja, het verdraaid, vertekend, gepresenteerd wordt.

E. Er is uitgelegd hoe het plan van onderzoeksrechter (gespecialiseerde Rechter-Commissaris-jeugd) sneller en degelijker kan werken dan de huidige roulerende jeugdrechters die er weken over doen. Deze uiterst belangrijke uitleg wordt node gemist, waardoor wetgeving op dit actieplan vanuit LOC en J&V  rechtelijke basis mist.[5]

 

​

Véle betròkken ouders {rond 500} hebben een afstandverklaring getekend, waarin zij melden zich niet vertegenwoordigd te voelen door het LOC.  Daaruit blijkt dat de subsidie aan het LOC ten dienste van het onderzoek door LOC onjuist zich openbaart.

Wanneer de minister tegen de Kamer gaat beweren dat het aan de Kamer verstrekte actieplan (met medewerking van het LOC) op inzichten van ouders en deskundigen tot stand is gekomen, dan zou hij liegen. ={ http://advocatencomite.nl/Actieplanwaarheidsvinding.html   en   http://advocatencomite.nl/afstandsverklaring.html   naast   http://peterprinsen.nl/Waarheidsvinding-2.htm }*

 

​

Het moge u bevreemden dat veel (internationale) wetgeving, arresten, maar ook veel recent orthopedagogisch en ontwikkelingspsychologisch onderzoek (zoals van Joseph J. Doyle jr, Jo Hermanns, Ursula Gresser)[4], niet reeds zijn geïmplementeerd in het jeugdzorgbeleid.

Dit nalaten negeert dat een ‘kind in de knel’ en 'in handen van jeugdzorg' niet zal opgroeien in het meest optimale traject, waar de gevolgen ìn het kind niet orthopedagogisch worden meegewogen. Uit onderzoek bleek dat kinderen met dezelfde problematiek beter af waren thuis met passende zorgtrajecten dan weggezet in een pleegsetting.

Bij de groep, die nauwelijks of geen contact behield met één of beide ouders, bleek dat er psychische problemen zich gingen ontwikkelen.

{Meerdere wetenschappelijke onderzoeken komen telkens uit op: ca. drie op de vier zit onterecht uithuisgeplaatst of krijgt niet de juiste passende hulp. Dat is schadelijk, vaak schadelijker dan het thuis de juiste hulp en òrthopedagogische voorlichting geven, en dat níét door een sociaal werkster van de G.I..}

Dat dient met degelijker meten voorkomen te worden: De opgroeiende heeft ook latere belangen, en de (dwang)inzet van de jeugdbescherming blijkt daarop nogal ernstige contra-indicaties te kennen.

Bedenk ook dat de onderzoekende jeugdzorgwerker c.q. raadsmedewerker niet beëdigd is en regelmatig niet zelf verschijnt ter zitting. De rechter moet dan op rapportages vanuit de juridische partij (G.I. of RvdK) gokken dat deze juister is dan de uitleg van ouders.

 

Er liggen concrete verbeteradviezen om de onwaarheid en gebruik van suggesties uit de jeugdzorgrapportages te bannen. 

Mogen we het rapport “Is de zorg gegrond?” van de Kinderombudsman, december 2013, in herinnering roepen?

Waarheid is nauwelijks te meten, maar onwaarheid  wel.

 

Met vriendelijke groet,    Tj.W. Strubbe

Noten:

[1]: IVRK 24.1: “De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op het genot van de gróótst mógelijke mate van gezòndheid en op vóórzieningen voor de behandeling van ziekte en het herstel van de gezondheid. De Staten die partij zijn, streven ernaar te wáárbòrgen dat geen enkel kind zijn of haar recht op tóégang tot deze voorzieningen voor gezondheidszorg wordt ònthouden.”

[2] : https://jeugdbescherming.jimdo.com/tips-en-andere-brieven/bejegenen-en-vertrouwen/.

[3] : https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/wetenschap-tegen-jeugdzorg-1 .

[4] : https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/diagnostiek-nodig-als-nulmeting/ , onverlet dat arts Ursula Gresser, 2015, vond dat het kind wegzetten van diens ouder(s) ernstig schadelijk kan zijn. Gresser: https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/wertenschap-kind-oudercontact-schaden-is-schadelijk/gresser-vertaald-onderzoek/ . Doyle: https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/meer-doyle-wetenschap/ . Hoksbergen: https://kinderbescherming.jimdo.com/brieven/voorstel-ibap-deskundigheid/ .

[5] : R.-C.: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/waarheid-advoc-struycken , en https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/waarheid-pprinsen .

​

Andere brieven naar de Tweede Kamer o.a.  op hier en hier en hier, en meer op die sites.

Er bestaan beter aan de wetenschap en rechtsvinding aangepaste, alternatieve plannen:

----------------------------------------------------

Alternatief op het Actieplan van de ministers:
"De Rechtsstaat is ook voor kinderen"  –  27 mei 2018  --  Mr Ir P.J.A. Prinsen                 - 

Bijgewerkte versie d.d. 6 juni '18 staat op https://www.dropbox.com/s/zoykuupscb0inek/RechtsstaatOokVoorKinderen-WaarheidVoorop%2718.pdf?dl=0 (Dat is een Dropbox-document waarvoor men niet  hoeft in te loggen; ziet ge een inlogscherm, dan dat wegklikken en het document komt tevoorschijn).

"DE RECHTSSTAAT IS OOK VOOR KINDEREN"
Bijdrage aan het “Actieplan Waarheidsvinding”, Den Haag, 27 mei 2018
VOORWOORD
Veel ouders zien met grote belangstelling uit naar het Actieplan Waarheidsvinding 2018/2022. Let men op de wordingsgeschiedenis in het laatste decennium dan kan men begrijpen met welk een spanning en hoop ouders naar dit moment hebben uitgekeken. Met name ouders in wier casus “waarheidsvinding nog niet zo wordt toegepast als de wet dit vereist”, vaak met als gevolg een existentiële crisis waarmee zij verder moeten leven: het onterechte en onnodige verlies van een kind. Het gaat om ouders wier band met hun kind onterecht verloren is gegaan of ernstig is bedreigd of beschadigd, hetzij bij een maatregel van kinderbescherming, hetzij bij ontbrekende rechtsbescherming rondom het fenomeen van ouderverstoting (= CAPRD).

Over het plan willen vele ouders zich uitlaten zoals hieronder zal worden besproken. Eerst echter enkele woorden over de wordingsgeschiedenis.

In een motie, op 3 december 2012 voorgesteld door het lid Bergkamp, heeft de Tweede Kamer gevraagd om “herijking van het begrip waarheidsvinding in de Jeugdzorg”. De motie [noot1] steunde op de constatering “dat er al langere tijd een maatschappelijke discussie is” over, kort gezegd, de vraag of er voldoende gedaan wordt aan “feitelijke onderbouwing ofwel waarheidsvinding”. -{Noot 1: In de motie werd aan de Regering verzocht een advies aan te vragen aan de Kinderombudsman over “feitelijke onderbouwing ofwel waarheidsvinding”.}

Bij amendement d.d. 8 oktober 2013 op het ontwerp Jeugdwet, ingediend door het lid Bergkamp, is aan het ontwerp toegevoegd het huidige art. 3.3, luidende [noot2]:
  “De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling zijn verplicht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren”.
Per 1 januari 2015 is de Jeugdwet in werking getreden. -{Noot 2: De tekst van art. 3.3 Jw is overgenomen van art. 21 Rv (op de slotzin na), welk artikel op zijn beurt is ingevoerd door de wet van 6 december 2001 tot Herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken. (Het oude Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevatte geen met art. 21 Rv overeenstemmende bepaling, T&C Rv, art.21 Rv, aant. 7).}

Op 14 november 2016 heeft de Tweede Kamer in een motie, voorgesteld door het lid Bergkamp, de Regering verzocht een actieplan waarheidsvinding te ontwikkelen. De motie was gemotiveerd met de overweging:
  “dat waarheidsvinding nog niet overal zo wordt toegepast als de wet dit vereist”.

Op 23 februari 2017 heeft de Tweede kamer in een motie, voorgesteld door het lid Klein, de Regering verzocht bij de evaluatie van de praktijk van waarheidsvinding “de mogelijkheid voor het inzetten van een onafhankelijke onderzoeksrechter te betrekken”. De motie steunde op de overweging “dat er geen effectieve toetsing plaatsvindt of de feiten in een rapportage inderdaad naar waarheid zijn”.

Bij de summiere presentatie van het conceptplan aan sommige ouders leek het erop dat als vertrekpunt is genomen dat met de invoering van de Jeugdwet in 2015 de ‘waarheidsvinding’ een wettelijke grondslag heeft gekregen. Dat feit, zo lijkt het concept te willen zeggen, zou de rato zijn tot reflectie op dit begrip in de vorm van een actieplan. Aldus begrepen is echter sprake van een misverstand. De waarheidsplicht staat al sinds december 2001 in de wet. Veeleer is “de constatering dat er al langere tijd een maatschappelijke discussie is” en dat er “geen effectieve toetsing plaatsvindt” de ratio van dit Actieplan Waarheidsvinding.

De werkelijkheid is “dat waarheidsvinding nog niet overal zo wordt toegepast als de wet dit vereist”.
Dat zou voor het Actieplan Waarheidsvinding reden moeten zijn om die (voor ouders en hun kind trieste) werkelijkheid tot uitgangspunt te nemen. Veel ouders voelen de urgentie dat het Actieplan aan die werkelijkheid niet voorbij mag gaan.


INLEIDING
Familierechtsfilosofisch perspectief: Waar komen de kinderen vandaan?

Uit het niets is leven geëvolueerd, als een cyclus van zelfreproductie en versterf. Bij lagere soorten beschermt een stevige of voedselrijke schil het kwetsbare jonge leven. Bij de evolutie naar hogere levensvormen heeft de beschermende schil plaats gemaakt voor ontembare beschermdrift van het volwassen dier jegens het nageslacht in de kwetsbare fase van het leven. De menselijke soort tenslotte evolueerde naar verlenging van de afhankelijkheidsfase, naar paarvorming zodat niet één, maar beide verwekkers toegerust raakten met ontembare beschermdrift, ieder met zijn specifieke betekenis voor de nakomeling, en naar levenslange wederzijdse hechting. In de laatste fase van het menselijk leven raken de rollen omgekeerd: het kind beschermt en verzorgt zijn ouders. Op het kind rust de heilige plicht en het onaantastbare recht om zijn ouders ten grave te dragen.

Rechtshistorisch perspectief: Een rechtsstaat voor het kind?
Dit natuurrechtelijke format heeft zijn weerslag gevonden in wetgeving van alle tijden.  In verreweg de meeste gevallen functioneert het format goed, maar niet altijd. Door onmacht en tekortkomingen van sommige ouders, vaak onder invloed van sociale wantoestanden, worden – zeer uitzonderlijk [noot3] - kinderen verwaarloosd. Dan kan inbreken door de overheid op het natuurrechtelijk format geboden zijn. -{Noot 3:  NEDERLANDS JURISTENBLAD = NJB − 23-6-2017 − AFL. 25, Over de prevalentiestudie van kindermishandeling, Peter Prinsen}

In 1901 werden daartoe in ons land de fameuze Kinderwetten aangenomen: de Wet op de ouderlijke macht en de Wet op de misdadige jeugd. Eerstgenoemde wet creëerde de mogelijkheid een ouder te ontheffen van zijn gezag op grond van “ongeschiktheid of onmacht zijn kind te verzorgen en op te voeden” (art. 374A oud). De Voogdijraad (thans Raad voor de Kinderbescherming) doet daartoe een verzoek aan de rechter. Dan volgt een – generiek geheim - proces.

Twintig jaar later (1921) werd, als minder vèrstrekkende maatregel, de onder toezichtstelling ingevoerd (art. 373 BW oud), en wel op de grond dat het kind, door welke oorzaak dan ook, zodanig opgroeit dat het “met zedelijke of lichamelijke ondergang wordt bedreigd”.[noot4]   Ingevolge art. 373 m en n (oud BW) kon de kinderrechter het kind tijdelijk in een instelling plaatsen. Aan het kind en aan de ouders werd wederom het fundamentele rechtsstatelijk beginsel van openbaarheid van rechtspraak onthouden: het proces is geheim, de mondelinge behandeling vindt plaats met gesloten deuren. -{Noot 4: Heden ten dage is het criterium: “ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd” (nog vager dus)}

Controverses – Geloofwaardigheid in het Familie- en Jeugdrecht
Het doorkruisen van die ouderlijke ‘ontembare beschermdrift’ d.m.v. een maatregel van kinderbescherming druist in tegen een beginsel dat in de genen van de mens ligt verankerd. Soms is
die maatregel onontkoombaar, maar die maatregel eist grote terughoudendheid en stelt de hoogste eisen aan de geloofwaardigheid van de gronden. Daar wordt lang niet altijd aan voldaan, mede door het geheime karakter van de processen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Voogdijraden al snel een beruchte klank kregen (de volksmond sprak van ‘de kinderdief’).[noot5] -{Noot 5: R. Kagie. De Kinderbeschermers. Ambo/Baarn. Pag. 158}
 In 1954, in de parlementaire behandeling van de Wet tot reorganisatie van de voogdijraden lezen we: “…dat een wijziging van de naam wél wenselijk is, al ware het slechts, omdat de naam “voogdijraad” bij het publiek langzamerhand een minder gunstige klank gekregen heeft, hetgeen aan het werk van de raad niet ten goede komt”[noot6].  De voogdijraden gingen verder onder de naam Raden voor de Kinderbescherming, met dezelfde mensen en dezelfde “mensenstreken”. -{Noot 6: Wet van 24 dec.1954, Stbl. 602, i.w.tr. 1 juli 1956: Kamerstuk 2814, Zitting 53/54. Voorlopig verslag, pag. 4 linker kolom.}

Aan die publieke opinie ging de raad voorbij. Klachten over valse beschuldigingen werden afgewimpeld met het immer herhaalde adagium “In het jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding”, zelfs ná invoering van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering noot7] in 2001, ja zelfs na inwerkingtreding van art. 3.3 Jeugdwet in 2015. -{Noot 7: In 2015 herhaald in de Jeugdwet, art.3.3 in iets afgezwakte vorm.}


Invoering Klachtrecht
Onder de druk van toenemende protesten van ouders werd in de 90-er jaren aan het klachtrecht vorm gegeven. De Raad en Gezinsvoogdij dienden klachtregelingen op te tuigen met een externe klachtencommissie onder voorzitterschap van een kinderrechter. Klachten over ongegronde beschuldigingen in de rapporten tegen de ouders werden – ook hier - afgedaan met het bekende adagium: “In het jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding”. Gegrond verklaarde klachten over andere onderwerpen leidden slechts tot een vrijblijvend “advies” aan de beklaagde instantie. Voor de kinderrechter maakt het geen verschil of een klacht gegrond was verklaard. Slechts weinig ouders bewandelden de (kostbare, omslachtige en weinig effectieve) weg van de klachtprocedure waarmee immers niets viel te bereiken. Wie in het OTS- of UHP-proces gebruik maakte van zijn grondrecht om zich in rechte te verweren tegen een maatregel werd in het proces omschreven als “niet-coöperatief” of “niet-leerbaar”, ondanks hun plicht in BW1:247.

Het instituut Nationale Ombudsman, in 1982 ingesteld en in de jaren ‘90 onder Oosting en later onder Brenninkmeijer tot een gezaghebbend orgaan uitgegroeid, heeft vele klachten op het gebied van het familie- en jeugdrecht behandeld, veelal in verband met valse beschuldigingen in rapporten.
Maar ook de Nationale Ombudsman kreeg in het jeugddomein geen voet aan de grond.
Tal van actiegroepen trachtten wanhopig de problematiek van de “kinderroof” door valse beschuldigingen op de publieke of politieke agenda te krijgen. Telkens kregen zij wel enige aandacht van de media en ‘de politiek’, maar tot een echt continu debat kwam het niet.


OP DE AGENDA
In 2011 verscheen op de opiniepagina van de NRC een artikel met de kop “Of beschuldiging waar is, doet er bij kinderrechter niet toe”. Het ging over het mantra “In het jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding”. Vanuit de jeugdzorgwereld verschenen enkele kritische reacties in de NRC op het opiniestuk. Daarop mengde de (toenmalige) nationale ombudsman Brenninkmeijer zich in dit openbare debat met een artikel in het Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht [noot8]. Hij stelde zich expliciet achter de in het opiniestuk geuite kritiek over het fundamentele ontbreken van respect voor de waarheid, juist en vooral in zaken de jeugd betreffende. -{Noot 8: Waarheidsvinding: van groot belang in de jeugdbescherming, van Zanten en dr. A.F.M. Brenninkmeijer, FJR 2011/76}

Vanaf toen had het probleem een naam, zij het een foute: “Waarheidsvinding”.  Fout omdat er niet één probleem is maar twee problemen zijn: waarheidsvinding en rechtsvinding.
Op de eerste plaats dat van de valse beschuldigingen in de rapporten.
Op de tweede plaats het probleem van de “rechtsvinding” omtrent de vage de rechtsnorm ‘ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd’ (art. 1:255 BW).
Omtrent dat laatste is inderdaad de waarheid niet te vinden, maar daar gaat het nog niet eens om.
Het object van de klachten van ouders was “valse beschuldigingen”, het (impliciete) object in het weerwoord van de professionals is “art. 1:255 BW”. Dit is een klassieke  stropopargumentatie.  Niet aan waarheidsvinding kunnen doen (art. 1:255) is geen vrijbrief voor valse beschuldigingen. Het label ‘waarheidsvinding’ gooit die problemen op één hoop – met een Babylonische spraakverwarring tot gevolg.

Sindsdien zijn de protesten van ouders tegen de valse beschuldigingen regelmatig onderwerp van het publieke debat. Dat debat wordt gevoerd onder de (zoals gezegd: oneigenlijke) titel 'waarheidsvinding'. Op 8 oktober 2013 werd het reeds genoemde amendement Van der Burg (VVD) en Bergkamp (D66) op het (toen nog) ontwerp Jeugdwet voorgesteld. Op 26 mei 2015 schreef o.a. ZORG+WELZIJN in zijn blog-nieuwsbrief: 'Te veel valse beschuldigingen in de jeugdzorg'. Op 18 augustus 2015 pleitte Tweede Kamerlid Vera Bergkamp (D66) voor het instellen van een commissie afgesloten jeugdzaken. Die commissie zou helderheid moeten verschaffen in afgeronde zaken waar bij betrokkenen twijfels over de juistheid van beslissingen blijft bestaan. Tot op de dag van vandaag duren de protesten tegen valse beschuldigingen door de jeugdbeschermingsketen, ook in het familierecht, voort. Dit alles leidde op 14 november 2016 tot de reeds genoemde motie Bergkamp:
Actieplan Waarheidsvinding en, naar aanleiding van de onafhankelijke oudergroep SOS-Jeugdzorg, op 23 februari 2017 tot de motie Klein:   Onafhankelijke Onderzoeksrechter.


HET CONGRES   (LOC & Erasmus Universiteit, 2017)
Op 10 november 2017 vond het congres Waarheidsvinding plaats. Het was voorbereid en georganiseerd door leden van de cliëntentáfel van het LOC (een platform van cliëntenraden) en gehouden op de Erasmus Universiteit. Aan het congres liet de Minister voor Rechtsbescherming weten dat de uitkomsten zouden worden meegenomen als bijdragen voor zijn Actieplan
Waarheidsvinding om zodoende gevolg te geven aan de motie Bergkamp.
Inhoudelijk viel er wel het een en ander aan te merken op het congres. Op de eerste plaats: het ging niet over “waarheidsvinding”, laat staan over valse beschuldigingen tegen de ouders - per slot van rekening de ratio van het congres. Het ging daarentegen over verbetering van de communicatie tussen kinderbeschermers en ouders, over de 'moeilijke' taak van de jeugdbeschermers en – onverwacht maar terecht – over harde kritiek op de door het NJI gehanteerde richtlijnen voor OTS en UHP.

De ontwijkende houding tijdens het congres van de jeugdketenprofessionals over de problematiek leidde tot een vernietigende stemming waarbij de gemoederen verhit raakten. De dagvoorzitter (een Rotterdamse jeugdrechtadvocate) wees – met gezonde humor - de aanwezige jeugdbeschermers en het LOC erop dat het nu al het derde congres over hetzelfde probleem was: de heersende willekeur binnen de jeugdbescherming. "Het moet nu f*cking afgelopen zijn!". (=Citaat)!


HET (AMBTELIJKE) CONCEPT ACTIEPLAN WAARHEIDSVINDING  
Het Actieplan Waarheidsvinding zou de weerslag moeten zijn van het gelijknamige congres. Het zou worden voorgelegd aan 4 focusgroepen van ouders/congresdeelnemers. Het liep echter anders. De focusgroep-ouders zijn niet in de gelegenheid gesteld het concept te bestuderen. Op elk van die 4 bijeenkomsten werden de - onvoorbereide - ouders d.m.v. een PowerPoint presentatie door het conceptplan geleid. Het werd verboden het scherm te fotograferen en aantekeningen te maken. Er werden geen deelnemerslijsten verstrekt. De (e-mail)adressen van de deelnemers konden slechts spaarzaam worden uitgewisseld.

Uiteindelijk is het concept Actieplan Waarheidsvinding uitgelekt. Met verontwaardiging hebben veel van de ouders van de focusgroepen afstand genomen van het plan omdat het op het congres behandelde er niet in werd herkend. In het Actieplan wordt voorbijgegaan aan het feit dat bijna een eeuw lang geprotesteerd wordt tegen de binnen het justitiële jeugddomein gegroeide cultuur van valse beschuldigingen en willekeur. Deze ouders maken uitdrukkelijk bezwaar tegen het negeren van de werkelijkheid. Zij willen de gehele periode na de Kinderwetten van 1901 in de beschouwing betrekken omdat daarin de wortels liggen van de huidige problematiek. Alleen op die wijze kan de uitzichtloosheid van de bij een maatregelen van kinderbescherming betrokken gezinnen en de kinderen begrepen worden.

Sommige ouders wensten het gepresenteerde plan door middel van een reactie te amenderen; andere kozen voor afwijzing en/of opstellen van een alternatief plan. Dat laatste ligt thans voor u:

De Rechtsstaat is ook voor kinderen – 27 mei 2018

EEN ACTIEPLAN VOLGENS DE OUDERS
Voorop in dit actieplan staat voor de ouders de oorspronkelijke (maar voortijdig verlaten) bedoeling van het congres: bestrijding van valse beschuldigingen tegen de ouders, en andere uitwassen van willekeur. In concreto hebben ouders de volgende maatregelen op hun programma van wensen, met het doel:
     daadwerkelijke uitbanning van het euvel van, tegen ouders gerichte, ongegronde beschuldigingen

     en manipulaties, expliciet, impliciet of bij suggestie door:

           - bezinning op en erkenning van de integriteit van het ouderschap;
           - rechtstheoretische analyse van de oorzaken, en implementatie van de verkregen inzichten, 

             in de wet (zie hierna: vage rechtsnormen, alsmede: het nog te publiceren artikel Rechtsvinding

             en Waarheidsvinding in de Justitiële Jeugdketen).
           - doeltreffende sancties, onder meer zoals hieronder aangegeven,

 

               INTEGRITEIT VAN HET OUDERSCHAP IN DE GRONDWET

 

0. Aan artikel 11 van de Grondwet moet een lid 2 worden toegevoegd, zodat het komt te luiden:

       - Iedereen heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid

            van zijn lichaam.

       - Ouders en kinderen hebben, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op

            onaantastbaarheid van het ouderschap.



               VOORKOMING ONGEGRONDE BESCHULDIGINGEN

1. Rationalisering van de maatregelen van kinderbescherming: vervang de vage rechtsnorm “ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd” (art. 1:255 BW) door een uitgebreid stelsel van scherpe gecodificeerde rechtsnormen (Barendrecht, C. Forder) waaraan jeugdbeschermers en kinderrechters houvast hebben bij het verzoeken en berechten van een maatregel. Zie: Mr. Ir. Peter Prinsen, Rechtsvinding en Waarheidsvinding in de Justitiële jeugdketen (nog te verschijnen).

2. Invoering van een onafhankelijke onderzoeksrechter met het doel:
     - een in gang gezette spoed-uithuisplaatsing binnen 3 dagen te toetsen aan artikel 800 lid 3 Rv. Bij

       gebleken ongegrondheid van de gestelde spoed kan het kind terug naar het eigen gezin om het

       eventuele onderzoek naar de noodzaak van de maatregel vanuit de thuissituatie af te wachten. 
     - ingeval van reguliere OTS of UHP: bij betwisting van in rapporten of verzoekschriften aangevoerde

       feiten deze te doen onderzoeken en zo nodig te corrigeren vóórdat de kinderrechter kennis neemt van

       de zaak.
     - art. 3.3 Jeugdwet te versterken met niet-ontvankelijk verklaring van de Raad voor de Kinderbescherming

       of de G.I. indien de Raad of de G.I. zich evident niet onafhankelijk heeft opgesteld jegens de voorgangers

       in het traject (G.I. c.q. AMHK) en handelt in strijd met de uit art. 3.3 Jw voortvloeiende rechtsplicht. 

3. Prioriteit aan de Richtlijn Feitenonderzoek (zie Actielijn 1 van het  Concept,  laatste p.m.). Als het gaat om feitenonderzoek is de politie de meest ervaren instantie. Het feitenonderzoek is onder te brengen bij de politie, zeker als het gaat om beschuldigingen van strafbare handelingen. 

4. Voer een verbod in op telefonisch informantenverhoor door de Raad voor de Kinderbescherming. Deze praktijk is in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, dat vereist dat partijen en “informanten” in elkaars bijzijn met elkaars stellingen geconfronteerd moeten worden. 

 

4a. Ontwikkel beleid gericht op het bestrijden van valse beschuldigingen door ouders onderling die zich laten verleiden tot die valse beschuldigingen door het processuele voordeel dat daarmee samenhangt.

             
BESTRIJDING VAN ONGEGRONDE BESCHULDIGINGEN
5. De Richtlijn dient versterkt te worden met sancties bij overtreding ervan. De Richtlijn dient een vocabulaire te bevatten van ontoelaatbare, suggestieve of tendentieuze uitdrukkingen zoals “Er zijn zorgen”, “niet coöperatief”, “niet leerbaar”, "we verwachten...", "we vermoeden..." enz. 

6. In rapporten en verzoekschriften dient standaard het SKJ-nummer van iedere betrokken professional te worden vermeld. In het SKJ-register zijn professionals vaak niet terug te vinden doordat de professional staat ingeschreven b.v. met de eigen naam maar rapporten ondertekent met de naam van de huwelijkspartner of andersom. -{SKJ is niet van niveau BIG, NVO of NIP!}

7. Voer een onafhankelijke functionaris in belast met de tuchtrechtelijke vervolging van schendingen van de van toepassing zijnde professionele standaard voor het Tuchtcollege van de SKJ zodat ouders die niet geverseerd zijn in de materie toch kundig hun klacht kunnen voorleggen.

               
RECHTSSTATELIJKE BEGINSELEN
8. Zittingen in het Familie- en Jeugdrecht vinden van oudsher met gesloten deuren plaats. Dit in strijd met de rechtsstatelijke regel van openbare rechtspraak. Ook kinderen hebben recht op rechtsbescherming door openbaarheid van rechtspraak. Maak de zittingen openbaar toegankelijk.

9. Goede-ouder-presumptie: Ouders worden geacht goede ouders te zijn totdat het tegendeel blijkt. Verdenking moet berusten op feiten, niet op meningen. Als er geen feiten zijn die grond opleveren tot verdenking mogen ouders niet gedwongen worden mee te werken aan psychiatrisch of andersoortig onderzoek, in strijd met de goede-ouder-presumptie. 

10. De drang- in plaats van dwang-methode in niet verenigbaar met het legaliteitsbeginsel. Er bestaat geen wettige grondslag die het bestuursorgaan daartoe machtigt.

11. Beëindig de extra judiciële, op managementconcepten gebaseerde overlegstructuren die voorafgaan aan de juridische procedure. Beschermingstafels, Casusoverlegstructuren, voorafgaand aan een procedure zijn, gelet op de nauwe banden van de deelnemers met de rechterlijke macht niet verenigbaar met het procesrecht.

12. Schrap de bepalingen van art. 1:238 lid 3 BW en art. art. 1:265j lid 3 BW voor zover daarin aan de Raad voor de Kinderbescherming (naast zijn bestaande rekwirerende rol) een adviesrol t.b.v. de rechter en keteninstellingen wordt toegekend. 

13. Bewaak de zuiverheid in het taalgebruik door instanties. Beëindiging van een uithuisplaatsing wordt in het spraakgebruik van de autoriteiten aangeduid als “terugplaatsing” of “thuisplaatsing” in plaats van “beëindiging van de maatregel”. “Terugplaatsing” getuigt van onbegrip van de betekenis van het ouderschap in het recht. Ouderschap is niet een datieve maar een natuurrechtelijke rechtsfiguur. 

14. Toevoeging aan de ouders van een raadsman of een onafhankelijke, bekwame, gekozen vertrouwenspersoon.  
 
                
INTEGRITEIT

14a. Beëindiging -- Rapporten van de in artikel 3.3 Jw genoemde instanties (G.I. en RvdK) dienen op ambtseed te worden opgemaakt. Hiermee wordt voor de betreffende rapporteurs een gevolg verbonden aan verwijtbaar onzorgvuldig opgestelde rapporten en wordt hen op voorhand ingescherpt dat onzorgvuldigheid  niet vrijblijvend  is.


15. Perverse financiële prikkels kunnen, bewust of onbewust, gemakkelijk leiden tot onvoldoende verantwoorde beschuldigingen tegen de ouders. Er dient toezicht te zijn op door de G.I.’s uitgeoefende druk om prestatienormen te halen.

                
NALEVING WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
16. Artikel 1:262 BW omschrijft de taken van de G.I., mede omvattende de taak om:
     - te zorgen voor hulp en steun aan de ouder om de concrete bedreigingen weg te nemen;
     - de ouder zoveel mogelijk in zijn ouderlijke verantwoordelijkheid te laten;
     - de gezinsband met het kind en de ouders te bevorderen.
In de praktijk wordt dit artikel vaak genegeerd, waardoor maatregelen nodeloos verlengd worden. Dit vereist dringend beleid om deze toestand te saneren. 

17. Art. 1:263 t/m 265 BW schrijft de ouders voor dat zij de aanwijzingen van de G.I. moeten opvolgen. In de rechtspraktijk plegen genoemde artikelen de G.I. brengen tot een autoritaire benadering van de ouders. Ze zijn een sta-in-de-weg voor een op samenwerking gerichte attitude bij ouders en G.I. Daarom dienen deze artikelen geschrapt te worden, evenals de Schriftelijke Aanwijzing.  

18. Art. 1:265d bepaalt dat de uithuisplaatsing op grond van gewijzigde omstandigheden beëindigd kan worden. Dit artikel dient aangevuld te worden met de grond dat bij het nemen van de vigerende beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. 

                  
OPSCHONING DOSSIERS
19. Indien komt vast te staan dat in een dossier onjuiste of onvolledige feiten of omstandigheden worden genoemd dient wettelijk te worden vastgelegd dat alle dossiers in alle lagen van de keten geschoond worden op straffe van een nader te bepalen sanctie. 

                  
PROFILERING
20. Beëindiging van profilering van ouders met behulp van de vele risico-taxaties die als een sleepnet door de samenleving worden gehaald (Onderwijs, Gezondheidszorg, Sportverenigingen enz. enz.) in strijd met het verdragsrechtelijk beschermde recht van ieder op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie, en die provoceren tot valse beschuldigingen tegen ouders door jeugdbeschermers. Zie: Mr. Ir. Peter Prinsen, Over de Prevalentie van Kindermishandeling, NJB 2017-1330 op http://advocatencomite.nl/PUBLICATIES/KINDERMISHANDELING.html

21. Stop met bevordering van onbevoegde opsporing door burgers van “kindermishandeling”.
Deze vorm van opsporing werkt lichtvaardige vervolging door AMHK en Raad voor de Kinderbescherming in de hand en houdt de morele paniek in stand. 
 
                   ONAFHANKELIJKHEID
22. Vorm de justitiële jeugdketen (AMHK, G.I., Raad voor de Kinderbescherming) om tot van elkaar onafhankelijke, elkaar controlerende, elkaar toetsende organen. 

23. Bij de voorgenomen beëindiging of niet-verlenging van een maatregel heeft de Raad voor de Kinderbescherming een toetsende taak. Diezelfde toetsende taak dient ook bij het het begin van de maatregel op de Raad te rusten. Dat kan alleen in een positie van onafhankelijkheid.
Ouders ervaren een gebrek aan onafhankelijkheid bij de Raad doordat zij de voorgaande instanties zien als “ketenpàrtners”.

24. Splits het huidige jeugddomein in een Zorgdomein, gegrond op de jeugdwet en een Beschermingsdomein, gegrond op de in het BW geregelde maatregelen van kinderbescherming. Zonder personele unie tussen deze domeinen. In het Zorgdomein is deskundige diagnostiek van het grootste belang. In het Beschermingsdomein staat de instrumentaliteit en de rechtsbescherming voorop. Beide domeinen dienen een eigen cultuur te ontwikkelen. 

25. Voorkomen van “fuikwerking”: Met deze splitsing is de beruchte fuikwerking te voorkomen:
   “Je vraagt om hulp, maar je krijgt een maatregel”. Het Beschermingsdomein kan zaken overdragen aan het Zorgdomein. Andersom kan niet. Ouders moeten onbevreesd voor een autoritaire maatregel om hulp voor hun kind kunnen vragen: bij huisarts, ziekenhuis, gedragstherapeut enz. 

26. Beëindig de autoritaire benadering van ouders door de G.I. Het voorschrift dat de ouders de aanwijzingen van de G.I. moeten opvolgen (art. 1:263 t/m 265 BW) dient daartoe afgeschaft te worden, evenals de Schriftelijke Aanwijzing. In de rechtspraktijk plegen genoemde artikelen de G.I. uit te lokken tot een autoritaire benadering van de ouders. Ze zijn een sta-inde-weg voor een op samenwerking gerichte attitude bij ouders en G.I. 

                   
NAGEKOMEN
27=14a. Beëdiging – Rapporten van de in art. 3.3 genoemde instanties (Raad en G.I.) dienen op ambtseed te worden opgemaakt. Hiermee wordt voor de betreffende rapporteurs een gevolg verbonden aan verwijtbaar onzorgvuldig opgestelde rapporten en wordt hen op voorhand ingescherpt dat onzorgvuldigheid niet vrijblijvend is. 
Ω
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -


 Aanvullend bij de punten:
  {Tj.W. Strubbe, AZF}
1. Leven is een risico; àlle kinderen worden door te leven "bedreigd" (BW1:255).  Waar er gemeten moet worden, en zeker waar de juridische partijen (ouders, RvdK, G.I.)  het met elkaar oneens zijn, dient het internationaal recht te prevaleren in de meet-mogelijkheid: IVRK art. 24 lid 1: onbezwaarde toegang tot de gezondheidszorg, ook de orthopedagogische en psychologische; en omdat het kind geen losstaand object is dient dit integraal met de ouders samen (EVRM art. 8; BW1:262 lid 3). Er bestaat video-interactie-begeleiding als een vorm van diagnostisch-therapeutisch onderzoek, waarbij - als voordeel - ouders veel kunnen leren.

2. Een onderzoeksrechter kan een gespecialiseerde Rechter-Commissaris zijn, die weet hoe de gezondheidszorg meet, dus een R-C. die oog heeft voor diagnostische rapporten met de onderliggende  onderzoeksvragen, die open  behoren te zijn opgesteld. Deze R-C. werkt in het belang van het kind sneller dan de gewone rechters.

3. Waar het om medische of orthopedagogische zaken gaat, dient de onderzoeksrechter, en liefst ook de gewone jeugdrechters, te weten hoe er geméten moet worden.  De de hulp coördinerende G.I. (of bij aanvang de RvdK) dient elke beroepsregistratie te vermelden en het diagnostisch rapport tezamen met de (open) onderzoeksvragen en -gegevens te verstrekken, en niet samen te vatten in eigen ondeskundiger bewoording. De klacht is dat de samenvatting die de rechters te zien krijgen gepolariseerd zijn om de machtiging tot beschermingsmaatregel te verkrijgen.
Bij UHP dient eveneens direct een  terugplaatsingsplàn  verstrekt te worden, waaraan de rechter of R-C. bij de volgende zitting (verlengingsaanvraag) gaat meten.  Dit conform het wetenschappelijke principe van nulmeting . Een nulmeting is ook van belang bij toezicht.
In Jw3.3 zijn de beschermingstafels en het AMHK (Veilig Thuis) niet vermeld, doch die maken de eerste beweringen in rapportages, die vervolgens in de keten worden overgenomen als 'feiten', zonder controle.  Beweringen worden zo onterecht feiten.

Dit werd reeds in 2010 opgemerkt:  https://kinderbescherming.jimdo.com/methoden/fjr-2010-92-rechter/  uit FJR2010/92, door raadsheer Van Teeffelen.

4. Het ja-ja-ja-effect bij telefonische bevraging is bij abonnementsverkoop al bekend:
In het eerste dossieronderzoek en gesprekken met instanties om het gezin heen (school, artsen, etc.) worden .. checklists gebruikt. Daarbij worden suggestieve vragen gebruikt  en naar ‘ja’ gevist. Eerst wordt een gekleurde inleidingen gebruikt.

Voorbeeld:     Aan de geïnterviewde wordt een lange opsomming van de vermoedens die jeugdzorg heeft voorgedragen. Dit is vaak een heftig verhaal, waarvoor geen of flinterdun ‘bewijs’ is. Dan wordt de vraag gesteld: ‘Maakt u zich zorgen om het gezin?’ Antwoord: ‘Ja, als ik dit zo hoor maak ik me zorgen om het gezin’. In het dossier komt te staan: “de familie/ huisarts/ school/ buurvrouw maakt zich ook zorgen om het gezin’. En daarbij wordt de bekende onderhandelingstruc gebruikt ‘die en die maakt zich ook zorgen om het gezin’ om het opgediste verhaal meer geloofwaardigheid te geven. In een geval [dossier van een gezin] werd een lijst van zo’n 30 contactpersonen (‘informanten’) onder de neus geschoven die het allemaal eens zouden zijn met jeugdzorg: ‘dat over jullie gezin zoveel verschillende dokters eigenlijk dezelfde zorgen aangeven…’ Bij navraag blijkt over mensen die op die lijst staan als ‘supporters’ van de claim van jeugdzorg, dat er bijvoorbeeld één helemaal niets wilde zeggen. Die staat wel op de lijst als ‘supporter’. Wie zwijgt stemt toe? Daarna mocht de ouderondersteuner met de ouders de lijst niet verder checken; de lijst werd niet gecopieerd (ondanks Wbp).

Als vragen en tegenwerpingen van ouders zijde ongemakkelijk worden voor jeugdzorg hebben ze een scala aan uitvluchten en gebruiken ze ronduit chantage.

(Uit:  http://svensnijer-essays.blogspot.com/2018/02/feiten-opleuken-tot-belastende.html, een artikel hoe van beweringen feiten gemaakt worden in het doorfluister-effect van de 'partners in de keten, die eigenlijk elkaar dienen te controleren; dat doen ze niet door veel plakwerk af te leveren vanuit de voorgaande in de keten.)

5. Omdat de protocollen en richtlijnen naar willekeur overtreden worden door jeugdzorgwerkers, dient de bedoelde Richtlijn in wet vastgelegd te worden, met sanctionering. Dit is een klacht van ouders op de bijeenkomsten van het LOC geweest, en zij die betreffend protocol kenden kragen op de vraag hoe de overtreding kon geen antwoord, maar werden weggezet als niet-coöperatief.

6. Zoals vermeld dienen ook andere beroepsregistraties vermeld te worden. Ouders moeten bij een foute bewering de specialist op diens beroepscode tuchtrechtelijk te kunnen aanspreken (WGBO).

8. De wetgever kan ook denken aan het toestaan aan het gezin deskundigen te mogen meenemen in de rechtszaal, bijvoorbeeld om uit te leggen hoe de maatregel tegenover een medischer verantwoord traject in het kind werkt. Opgemerkt dat ouders te weinig en niet breed voorgelicht worden op alternatieven. De ouders krijgen zo geen inzicht welke alternatieven er zijn, welk alternatief traject hoe in het kind werkt, en kunnen zo niet tot een bewuste keuze komen of zich richting een meer gewenste pedagogie of representatie ontwikkelen; BW1:262 lid 3 (en 1) komt pas nadat er een OTS is en wordt dan alsnog niet concreet ingevuld door de G.I..

10. Omdat ouders zo slecht preventief en tijdens de drangzorg worden voorgelicht ontstaan er onredelijke spanningen waartegen - bij drangzorg - geen verweer mogelijk is uit onwetendheid. Bij rechtsstatelijke aanwijzingen behoort er gewezen te worden op een beroepsmogelijkheid, en die ontbreekt bij 'drang'.

14. Waar ouders een diagnose wensen om degelijker te meten of om zich te verweren tegen een beschuldigende bewering wordt dit in de praktijk door de G.I. tegengewerkt, met toevoeging van notities alsof de ouder tegenwerkt, niet-coöperatief zijn zijn. Bij de rechter wordt veel op dit soort brandmerken een verlenging beschermingsmaatregel doorgedrukt zonder naar uitleg van geëpateerde ouders te luisteren.

Voorbeeld:    Zaak Khan Yörükseven: spoed-UHP vanwege ongenuanceerde notitie van invallend huisarts, op volgende rechtszitting beweert de gezinsvoogd dat kind niet terug kan omdat het autisme zou hebben, zonder diagnostisch rapport; in de volgende verlenging kijkt de rechter niet welke therapie het kind heeft verkregen en vraagt zich niet af waarom deze niet thuis wordt verstrekt, maar verlengt automatisch zonder naar het bewijs van de moeder te luisteren; weer een zitting verder wordt de rechter toegevoegd dat het kind hechtingsstoornis heeft, zonder diagnostisch rapport, en weer een half jaar later kijkt de rechter niet naar welke therapie dan is ingezet en waarom deze niet thuis wordt verstrekt (FJR2012/95 op https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/fjr-2012-95-over-hechting/). - De legale vraag van moeder om te diagnosticeren wordt telkens weggevaagd, ondanks dat moeder haar plicht in BW1:247 vervult de zorg te bewaken, en wel op het medisch niveau van IVRK art. 24 lid 1.  Haar vraag wordt haar verweten!  Als straf mag het kind moeder maanden helemaal niet zien; dat er een onveilige gehechtheid in pleegsetting is ontstaan mag niet aan het licht komen en het niet de ouder mogen zien draagt niet bij aan het basisvertrouwen wat hechting in feite is.

19. Het is frappant dat ouder soms zelfs jaren met smoesjes aan het lijntje gehouden worden bij de aanvraag tot inzage van gehele dossier. Wanneer ouders dit opvragen, verkrijgen ze zelden het hele dossier, en dat staat in de juridische procedure haaks op het McMichael-arrest . Zelfs internationaal recht wordt genegeerd in de jeugdketen. (Jeugdzorg is geen gezondheidszorg!)

20. Waar er een risico vermoed wordt in de (ortho)pedagogische sfeer, is dat te diagnosticeren. Risicotaxatielijstjes zijn niet genuanceerd: 'Drinkt u? Ja, wel een glaasje. Vinkje bij alcohollist.'  Van dat niveau wordt men niet wijzer!

21. Waar het de bedoeling van de overheid is aan preventie te werken, blijkt dat dit op het niveau 'jeugdzorg' ernstig faalt.
Bijvoorbeeld: ouders die gaan scheiden zijn bekend bij inschrijving bij scheidingsrechtbank, of al eerder door een p.v. bij de politie. Zij verkrijgen niet een brochure met brede uitleg over de alternatieven in wat ze kunnen doen of nalaten.  Daarbij zou moeten worden uitgelegd dat een dwangmaatregel (met de tekst van het wetsartikel) schadelijke contra-indicaties kent en dat een ander alternatief anders werkt in de psyche van het kind.

Daarom moet bij uitleg over de beschikbare, ook vrijwillige en medische, mogelijkheden ook een uitleg verstrekt worden hoe het kind dat ervaart in diens ontwikkeling. Ouders moeten waar dat nog niets vast is gesteld de mogelijkheid hebben bewuster te worden en tot een ontwikkeling èn een keuze te komen, waarmee vaak omgangssabotage zouden kunnen worden voorkomen.
Er zijn meerdere wetenschappelijke onderzoeken waaruit blijkt dat drie op de vier kinderen in de jeugdzorg niet de passende zorg verkrijgt of onterecht in een beschermingsmaatregel terecht komt, waarbij Joseph J. Doyle jr ons wijst op de schade die dan naderhand is vast te stellen. Hij vat samen:
'Kinderen met dezelfde problematiek zijn beter af thuis met passende hulpverlening dan weggezet in een pleegsetting.'
Prof. Jo Hermanns vond dit toch ook in Zeeland?!! Het komt toch overeen met wat arts Ursula Gresser, 2015, vond/!!

22. Dit is een roep om het voorkomen van knip- en plakwerkFJR2010/92.  Het ècht gaan méten.  Een kinderrecht.  We mogen zelfs gaan denken aan lid 3 van artikel 24: de jeugdzorg lijkt al aardig een schadelijke traditie aan het worden te zijn.

27. Een grote klacht, ook op bijeenkomsten van het LOC gehoord en niet goed opgenomen in de verslaglegging van het LOC, is dat de gezinsvoogden ter zitting nog mogen liegen, m.a.w. dat er beweringen uit de duim gezogen worden om het eigen gelijk als 'professional' naar de rechter aan te dikken. Beëdiging, met de consequenties die er aan vast zitten, is zeer hard nodig.

We willen gaarne deze voorstellen mondeling komen onderbouwen.
Wetgeving moet gebaseerd zijn binnen internationale wetgeving en arresten. Dat is het LOC meermaals aangegeven, maar we vinden het niet of nauwelijks terug in de verslagen. Onze onderbouwing was eveneens nauwelijks of niet terug te vinden. Vele ouders en deskundigen hebben daarom een  afstandsverklaring  getekend t.a.v. de vertegenwoordiging van het werk van het LOC.


Het aan ouders gebonden kind komt eens in diens identiteitsfase en daarom is het daarmee rekening houden van groot belang. Dit zien we niet in het kennisniveau van het jeugdzorgniveau. Het kind heeft kinderrecht op een hoger niveau, waar het werkelijk diens ontwikkeling en (ongedefinieerde, te codificeren) veiligheid betreft, waar brede inhoudelijke voorlichting van primair belang is.
Een meer inhoudelijke wetgeving is van groot belang.

- - - - - - - - - -  
Met vriendelijke groet,      
Tj.W.Strubbe

 

Op https://petities.nl/petitions/waarheidsvinding-en-rechtsvinding-in-de-jeugdbescherming?locale=nl staat een petitie tegen het ouders diskwalificerende Actieplan [dat nu heet: "Actieplan Verbetering       Feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen"] van de bagatelliserende minister, die gelooft wat    de slager die diens eigen vlees keurt zegt, in de trant van "Wij van wc-eend adviseren wc-eend, en      waar ouders niet goed schrobben is het hun schuld".                                                                                 

Het kan niet dat de Jeugdbeschermingsketen het fout doet en dus wordt er en niet gesanctioneerd,     niet in wetten vastgelegd, en is er geen schadevergoedingsregeling; de overheid is niet aansprakelijk.

​

De minister, in geloof in sprookjes:

Het plan van de minister, gemaakt door de jeugdzorglobby, JN, RvdK en VT, staat op                           https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2018Z10662&did=2018D32523, te downloaden.    De inbreng van buitenstaanders, wetenschappers, ouders, is zo weggewerkt!                                                                                                                                                  

Ga terug naar:                                            :

Home:     https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg                                                       ,

Jeugdzorg:    https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/jeugdzorg                              ,

Jeugdbescherming:  https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/jeugdbescherming   ,

Kinderbescherming:  https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/kinderbescherming  ,

Wetenschap:    https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/wetenschap                        ,

Tips:     https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/tips                                                   .

                                                                                                                                           .

bottom of page