top of page

Het belang van het kind.

​

Hier gaat het om adoptie, maar het kan net zo goed  uithuisgeplaatste kinderen betreffen.

​

Onder meer artikelen!  \/

​

De gescande pagina's zijn op een groot scherm beter leesbaar!

Dit komt uit AdoptieTijdschrift 3-2006. /

{Daarna een artikel van Kinderombudsvrouw Klaverboer over het juridisch 'belang van het kind'!}

 

Het belang van het kind.... een o zo gemakkelijk cliché.

De politieke ideologie is er gemakzuchtig mee. De politiek laat het over aan rechters die geen orthopedagogen zijn. Er is geen controlemechanisme wanneer de rechters verleid worden te gokken op hun geloof in 'jeugdzorg'.

​

Het wordt overgelaten aan het lage niveau van jeugdzorg dat toch ook financiële belangen kent om hierin niet hard gedefinieerd te werken, het kinderrecht IVRK artikel 24 lid 1 (en lid 3 waar 'jeugdzorg' een schadelijke traditie blijkt te zijn).

{Op https://jeugdbescherming.jimdo.com/adoptie-en-pleegzorg/adoptie-dubieus/ staat ook een tekst over het 'Belang van het kind'.}

​

De Kinderombudsman vond naast fouten naar de rechters toe in jeugdzorgrapportages ook een "financiële perverse prikkel".  Daar mogen kinderen toch niet als gokspel-objecten aan overgelaten worden.

Als de jeugdzorg fouten kan en mag maken, waarom worden diagnose-verzoekende ouders (ofwel ouders die een beroep doen op waarheidsvinding) dan genegeerd wanneer er dus tegenstrijdige signalen tot de rechter komen, van beide juridische partijen, de jeugdzorg en de ouders???

​

Het IVRK artikel 24 lid 1 stelt immers dat het kind recht heeft op echte hoogwaardige gezondheidszorg, dus op passende diagnostiek en daarop gebaseerde therapie en/of voorlichting aan ouders voor hun representatie.

​

EVRM artikel 8 :

​

In allerlei verdragen,  in het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens is 't artikel 8,  is er sprake van het recht op een gezinsleven.

Wat houdt dat 'recht' precies in?

Het zegt niets meer en niets minder dan dat mensen in beginsel het recht hebben een gezin te stichten en dat gezinsverband te leven.

Maar mensen kunnen het krijgen van kinderen niet afdwingen en als zij eenmaal ouders geworden zijn, hebben zij geen rechten.

Ouders hebben enkel plichten of, zo u wilt, verantwoordelijkheden. Dat geldt voor alle soorten ouders.

Ook het ouderlijk gezag is geen recht in de zin van een rechtens beschermd belang of een dito aanspraak.

Het is een bevoegdheid die wordt toegekend juist vanwege de verantwoordelijkheid die ouders hebben.

Zonder die bevoegdheid om (omtrent) je kind normen te stellen, komt er van het uitoefenen van verantwoordelijkheden "in het belang van" het kind namelijk niets terecht. BW1:247 is hier van belang.

Geen verantwoordelijkheid zonder bevoegdheid, en geen bevoegdheid zonder verantwoording.

Helaas worden bevoegdheden in de taal van het recht dikwijls 'rechten' genoemd.

Maar recht in de zin van een bevoegdheid om rechtsnormen te scheppen is iets anders dan aanspraak maken op de vervulling van een wens. Het is geen recht.

Ouderschap is in die zin geen recht waarop mensen aanspraak kunnen maken; gelukkig spreekt BW1:247 meteen ook van een plicht, en dat mag als excuus gebruikt worden om de zorg in lid 1 en 2 te bewaken. En lid 3 en verder gaat over het contact met beide ouders zonder bezwarende signalen.

Deze verantwoordelijkheid als 'recht' betekent niet dat wat met ouderschap gepaard gaat zich onttrekt aan overheidsbemoeienis.

Gelukkig bestaan er boeken en cursussen voor (aanstaande) ouders om aan hun verantwoordelijkheden een cachet te geven. Boeken zijn goedkoop toegankelijk in de bibliotheek.

Ook bestaat er (neen geen 'jeugdzorg' doch)  gezondheidszorg voor diagnostiek, maar ook voor tips en opvoedkundige vragen. Dat mag het kind wel waard zijn.

​

UHP en meegroeien

​

Na het uithuisplaatsen van een kind kan de ouder zich als een afstandsouder voelen.

Omdat de gezinsvoogdij de omgang en het contact met het weggezette kind meer beperkt dan mw. Weterings aanraadt, zal het meegroeien met het zich ontwikkelende kind zeer lastig zijn. Het lijkt wel of dat liefst voorkomen wordt zodat het kind zich gaat schijnhechten aan de pleegsetting, ook al zal het kind waarschijnlijk in diens leven meermaals overgeplaatst worden, zodat van een echt 'perspectiefbiedend pleeggezin' geen sprake is, al wordt de rechter met de term gelijmd.

Het meegroeien is van belang voor de opgroeiende, vanwege de identiteitsfase, het identiteitsgevoel. Problemen daarmee kunnen de schoolresultaten doen zakken tot soms twee schoolniveaus. Dat is iets waar geen jeugdzorgwerker rekening mee houdt.

​

Hier een voorbeeld van een afstandsmoeder:

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

​

Hierna volgen artikelen over het juridisch meten van dit belang in de jeugdbeschermingsketen!  

​

Ga anders terug naar:

Home: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg

Jeugdzorg: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/jeugdzorg    

Jeugdbescherming: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/jeugdbescherming   

Kinderbescherming: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/kinderbescherming     

Wetenschap: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/wetenschap     

Tips: https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/tips

​

​

​

“Het belang van het kind”

Uit het boek: “Het belang van het kind in het Nederlands recht” - Boek & JoHo's – door: Kalverboer & Zijlstra (2e druk; 2010):

​

In de juridische praktijk [van ‘jeugdzorg’] wordt vaak een lijst van ontwikkelingsvoorwaarden voor kinderen gebruikt. Deze lijst is in 1989 opgesteld door Bartels & Heiner. In dit boek wordt gekeken of deze lijst nog steeds actueel is en of deze lijst ook uitgebreid zou moeten worden.

 

-{Ouders kunnen met deze samenvatting zelf meten, evt. met hulp van een eigen orthopedagoog, om te bezien hoe de vermeende bedreiging (uit tekst BW1:255) zo snel en deskundig mogelijk kan worden opgelost (Awb is richtlijn voor officieel werken). Daartoe werken ouders voortvarend aan het CONCREET krijgen van de beweerde bedreiging, door inhoudelijke antwoorden te verkrijgen, zwart op wit. Dat wordt bewijs naar de rechter!

​

BW1:255 luidt: lid 1.  De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en: a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouder[s] die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en b. de verwàchting gerechtvaardigd is dat de ouders die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.

Lid 4.   De kinderrechter vermeldt in de beschikking de còncrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige alsmede de daarop afgestemde duur waarvoor de ondertoezichtstelling zal gelden.

​

Hiermee denkt de rechter te meten, dus móéten ouders deze tekst kennen om ook te meten!

Uit lid 1 volgt lid 4, en dat moet echt meetbaar concreet worden, anders kan de G.I. de bewering oprekken tot het oneindige! Bij a moeten ouders begrijpen dat ze niet mogen tegenspreken doch wel naar kinderrecht hoogwaardiger meting door diagnostiek mogen verzoeken. Dat kan in hoger beroep ook nog met Rv810a. – TjS}-.

 

De ontwikkeling van het kind wordt beïnvloed door de omgeving. De relatie tussen omgevingsfactoren en de ontwikkeling van het kind resulteert in de persoonlijkheid van de opgroeiende. In het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) zijn [o.a.] twee artikelen erg belangrijk, dit zijn artikel 3 (eerste lid) en 6.  

De strekking van deze artikelen zijn als volgt:

 

  • IVRK Artikel 3, lid 1: Bij alle maatregelen betreffende kinderen dienen de belangen van het kind een eerste overweging te zijn.

  • Artikel 6: Het kind heeft het recht zich te ontwikkelen. 

 

Als optimale ontwikkelingscondities worden door Bartels & Heiner genoemd:

  1. Adequate verzorging

  2. Veilige fysieke omgeving {

  3. Continuïteit en stabiliteit {Met de nodige variatie en spontaniteit}

  4. Interesse {Verdiepen en doorvragen om het kind te stimuleren in diens interesse op dat moment}

  5. Respect

  6. Geborgenheid, steun en begrip

  7. Een ondersteunende flexibele structuur {zie 3.}

  8. Veiligheid {heel belangrijk bij ‘jeugdzorg’ dat geen deskundige gezondheidszorg is}

  9. Adequate voorbeelden

  10. Educatie {school/leren}

  11. Omgang met leeftijdsgenoten

  12. Contact over en met eigen verleden {vooral de familie kennen voor de identiteitsfase}

Ad. punt 8: Veiligheid: 

Wat is veiligheid? Veiligheid kent de volgende drie kenmerken:

  1. de behoefte van de opgroeiende aan een volwassene die en brengt in het leven van het kind

  2. de behoefte aan een volwassene [liefst een hechtingsfiguur] van wie de aanwezigheid leidt tot vermindering van angst;

  3. de behoefte aan een volwassene die en bewerkstelligt en tevens voldoende ruimte laat voor eigen wensen en initiatieven.

 

{Opvallend is dat de jeugdzorg incl. RvdK nooit artikel 24 lid 1 noemt om eerlijk te meten, diagnostisch mèt voorlichting en ‘informed consent’.   IVRK24: “1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op het genot van de gróótst mógelijke máte van [ook orthopedagogische en psychische] gezòndheid èn op voorzieningen voor de behàndeling van ziekte en het herstel van de gezondheid [waar veelal ouders aan mee moeten helpen met hun representatie en uitstraling].    De Staten die partij zijn, streven ernaar te wáárbòrgen dat geen enkel kind zijn of haar recht op tóégang tot deze voorzieningen voor gezòndheidszorg wordt ònthouden.”  =  Er is dus recht op onbezwaarde toegang tot het echte gezondheidszorgniveau.  En ouders hebben in BW1:247 de wettelijke plicht gekregen om daarin te voorzien. – TjS}

​

Wanneer aan bepaalde ontwikkelingsvoorwaarden langere tijd niet kunnen worden voldaan, vormen deze risicofactoren voor de ontwikkeling van het kind.  {Daartoe werken ouders met voorlichting uit de deskundige hoek, dus niet uit het sociaal domein. Diagnostiek en voorlichting zijn bij achterstand essentieel! En zorg dat dit zwart op wit komt en in uw zorg-map komt te zitten}.

​

De optimale ontwikkelingscondities zoals die door Bartels & Heiner zijn geformuleerd worden nu aan de hand van literatuurstudie onderworpen aan de toets van de tijd: zijn de ontwikkelingscondities nog steeds actueel? Dit gebeurt puntsgewijs.

​

{Het antwoord, waar het hier gaat om meten voor het al dan niet een beschermingsmaatregel opleggen, is bekend geworden: Joseph J. Doyle jr, 2007 e.v.; arts Ursula Gresser, 2015; Daniel Weinberger, 2018:   Wegplaatsen van één of beider ouders is zo schadelijk dat het beter is thuis passende hulpverlening na diagnostiek in te zetten, met daarbij het breed en inleefbaar voorlichten van ouders, over bij welke keuze wat het kind voelt en hoe het zich daarbij ontwikkelt in de psyche. Dit is heel de  ‘jeugdzorg’  bekend  gemaakt,  doch het wordt niet geïmplementeerd door hen.}

​

 1. Adequate verzorging

‘Zorg voor gezondheid en voor fysiek welbevinden, zoals het bieden van ruimte, verwarming, kleding, persoonlijk eigendom, voeding en [later]  inkomen.’

Geconcludeerd wordt dat deze ontwikkelingsconditie nog steeds van belang is voor het kind. Wel wordt er gepleit voor een uitbreiding van deze conditie. Gewezen wordt op het belang van de sociaal-economische status.   

Een lagere sociaal-economische status van een gezin vormt een risicofactor voor de ontwikkeling van een kind. Dit komt omdat een lagere sociaal-economische status vaak samen hangt met zaken als: financiële problemen, slechte huisvesting, wonen in een achterstandsbuurt, werkloosheid, lage opleiding, sociale uitsluiting, criminaliteit en verslavingsproblematiek.

Het leven in armoede kan betekenen dat een adequate verzorging niet in voldoende mate plaats kan vinden {maar daartoe kan met een bescheiden bijzondere bijstandsuitkering meer bereikt worden dan met dure jeugdhulp}. 

Van het leven in armoede kan ook een indirecte invloed uitgaan: ouders die leven in armoede hebben vaak verhoogde stress. Gestreste ouders reageren anders op hun kind wat effect heeft op de ontwikkeling van het kind. Bij de actuele definiëring van adequate verzorging wordt dan ook toegevoegd dat de ouders geen zorgen ervaren met betrekking tot de ontwikkelingsconditie adequate verzorging.

​

2. Een veilige fysieke omgeving

‘De woning is niet gevaarlijk, de omgeving evenmin, er zijn geen bedreigende toxische invloeden.’

Ook deze ontwikkelingsvoorwaarde wordt nog steeds van groot belang geacht. In de literatuur wordt vaak een scheiding gemaakt tussen de directe fysieke omgeving en de wijdere omgeving waarin het kind opgroeit. Als risicofactoren in de directe fysieke omgeving worden onder andere genoemd: geweld in het huwelijk, (kinder)mishandeling, geweld op tv, onveiligheid in de buurt of op school. Als risicofactoren in de wijdere omgeving worden onder andere genoemd oorlogen en natuurrampen.

​

3. Stabiliteit en continuïteit

‘Stabiliteit in de levensomstandigheden, continuïteit in de verzorging en gunstige ontwikkelingen voortzetten.’

De trend van tegenwoordig is dat aan stabiliteit en continuïteit grote waarde wordt gehecht. Bij de keuze voor wel of niet terugplaatsing naar de biologische ouders wordt de keuze vaak gebaseerd op het belang dat gehecht wordt aan stabiliteit en continuïteit. De stabiliteit in de levensomstandigheden kunnen door verschillende stressvolle gebeurtenissen verstoord worden. Gebeurtenissen kunnen ongewenst, ambigue of gewenst zijn.

De stabiliteit kan verstoord worden door verhuizingen, verandering van school, instabiliteit in de gezinssamenstelling, opgroeien in levensbedreigende omstandigheden (oorlogen, natuurrampen, bomaanslagen).

​

De spraak-taalontwikkeling, de sociaal-economische ontwikkeling en de cognitieve ontwikkeling beïnvloeden elkaar wederzijds. Taal is van groot belang voor de verdere spraak-taalontwikkeling, de cognitieve ontwikkeling en de sociaal-economische ontwikkeling. Bij het ontwikkelen van een eigen identiteit speelt communicatie een belangrijke rol. Door middel van communicatie bouwt het kind bovendien relaties met de sociale omgeving op (ervaren van belangrijk zijn, erkend en herkend voelen). Gewezen wordt dan ook op het belang van stabiliteit tussen de taal die de omgeving spreekt en de taal die het kind zelf spreekt.

​

Continuïteit is van belang in verband met hechting.  Onveilige hechting leidt vaak tot gedragsproblemen bij het kind {die met gespecialiseerde therapie verbeterd kan worden door ouders, met passende hulp}. Van een goede  hechtingsrelatie  is sprake indien:

  • de ouder gericht is op het kind en blijft als dat nodig is;

  • het kind ervaart dat aan zijn behoeften wordt voldaan, zich meer gaat richten op die persoon en vertrouwen krijgt in de betreffende ouder.

 

Doordat het kind vertrouwen krijgt in zijn ouder, krijgt het kind ook vertrouwen in anderen. Daarnaast ontwikkelt het kind een gevoel van eigenwaarde.  Een hechtingsrelatie is {de eerste jaren} selectief, duurzaam en persoonsgebonden.  Continuïteit in een hechtingsrelatie is dan ook van groot belang {in de eerste jaren tot ca. 5 jaar}.

In de definiëring werd verder gesproken over het voortzetten van gunstige ontwikkelingen. Gedacht kan dan worden aan [toekomstig] werk, opleiding en de relatie met een belangrijk persoon uit de omgeving. Het bieden van een toekomstperspectief is van groot belang voor de identiteitsontwikkeling van het kind.

Zekerheid over de toekomst en het daarbij horende gevoel van het kind zelf richting aan zijn of haar leven te kunnen geven is cruciaal. Een gunstige ontwikkeling kan echter pas worden voortgezet indien aan de overige condities wordt voldaan. Voor een duidelijk en concreet toekomstperspectief vormen [positieve] stabiliteit en continuïteit basale voorwaarden. {Het doorgaan met ruzie en degelijke is dus in continuïteit niet gewenst, en daar moet kwalitatief wat aan gedaan worden}. Er wordt dan ook voor gepleit om de voorwaarde ‘stabiliteit en continuïteit’ te actualiseren, zo, dat het onderdeeltje ‘een gunstige ontwikkeling voortzetten’ hieruit verwijderd wordt. Later zal dit onderdeel een andere plaats krijgen.

 

4. Interesse

‘Interesse in de jeugdige, in zijn leefwereld en persoon, bij voorkeur van de verzorger’.

Voor de ontwikkeling van het kind wordt een autoritatieve opvoedingsstijl als meest optimale opvoedingsstijl beschouwd. Een autoritatieve opvoedingsstijl wordt gekenmerkt door opvoeders die geïnteresseerd zijn in hun kind en een open communicatie tussen ouders en kind. Een open relatie tussen ouders en kind heeft een gunstig effect op de ontwikkeling van het kind. De definiëring zoals die hierboven is weergegeven is nog steeds in zijn geheel actueel.

​

5. Respect

‘De behoeften, wensen, gevoelens en verlangens van de jeugdige worden serieus genomen. In elk geval door de verzorger(s) maar het is ook wenselijk dat dit gebeurt door anderen met wie de jeugdige in aanraking komt’.

Binnen een autoritatieve {gezaghebbende, niet tot het kindniveau verlagende} opvoedingsstijl wordt de relatie tussen ouders en kind gekenmerkt door respect.  Het tonen van respect voor het individu van het kind wordt gezien als een beschermende factor voor de ontwikkeling van het kind. Als er sprake is van tegenovergestelde zaken van respect, zoals:

  • afwijzing door het thuismilieu;

  • vijandigheid en agressie in de ouder-kindrelatie;

  • ruzies en conflicten tussen ouders;

  • niet consistent reageren op, of het negeren van gevoelens en behoeftes van het kind.

 

Ouders die zichzelf niet gerespecteerd voelen, denkbeeldig, door bijvoorbeeld de samenleving of hun werkomgeving en zich soms gekwetst voelen door hun eigen kinderen, hebben vaak een lage zelfwaardering. Een lage zelfwaardering van ouders vergroot de kans dat deze negatieve gevoelens worden afgereageerd op hun kinderen. Een responsieve, koesterende houding van ouders is de optimale basis voor het ontstaan van een veilige hechtingsrelatie.

Een responsieve en sensitieve reactie op de behoeftes en signalen van het kind door de omgeving leiden ertoe dat het kind competentie, zelfstandigheid en zelfvertrouwen verwerft. Vanuit de literatuur wordt dus nadruk gelegd op respect zoals die naar voren komt in de omgeving van het kind. De actuele definiëring zou dan ook aangepast moeten worden met meer nadruk op het belang van de omgeving bij het serieus nemen van de behoeften, wensen, gevoelens en verlangens van het kind.

​

6. Geborgenheid, steun en begrip

‘Geborgenheid, steun en begrip van tenminste één volwassene, bij voorkeur de verzorger.’

Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen de beschikbaarheid van ondersteuning vanuit de omgeving en het daadwerkelijk gebruik maken van deze ondersteuningsbronnen.

Vaak is het voldoende te weten dat je elk moment steun in kan roepen waardoor mensen vaak tot meer in staat zijn en concrete steun vaak overbodig blijkt te zijn. Steun kan gegeven worden vanuit de familie, buren, kennissen en formele bronnen zoals de school, een vereniging of een sportclub. Steun kan betrekking hebben op emotioneel, cognitief, sociaal en materieel gebied.

Naast steun werd geborgenheid en begrip genoemd. Zowel geborgenheid als begrip wijzen op een bepaalde sfeer waarin een kind opgroeit. Een warme omgeving waarbinnen een kind opgroeit, draagt zorg voor een adequate identiteitsontwikkeling. Een warm klimaat kent twee uitersten. Het ene uiterste is het ontbreken van warmte in de omgeving, het andere uiterste is dat een kind ‘overbeschermd’ wordt. Beide uitersten zijn risicofactoren voor de ontwikkeling van het kind.

​

Uitgaande van de informatie afkomstig uit literatuuronderzoek stellen de auteurs voor de definitie als volgt aan te passen:

‘Affectief klimaat: Geborgenheid, steun en begrip vanuit de omgeving, passend bij het kind en tot uiting komend in de relatie die het kind met zijn ouder heeft.’

​

7. Een ondersteunende, flexibele structuur

‘Een ondersteunende, flexibele structuur, aangepast aan de jeugdige:

  • Voldoende regelmaat in het leven van alledag;

  • Aanmoediging en stimulering;

  • Het stellen van realistische eisen;

  • Het stellen van grenzen en het geven van regels;

  • Het geven van inzicht in en argumenten voor de gestelde grenzen en regels;

  • Het voldoende ruimte laten aan de jeugdige voor eigen wensen en vrijheid voor eigen initiatief en experimenten, evenals de vrijheid om over de structuur te (leren) onderhandelen;

  • De jeugdige krijgt niet meer verantwoordelijkheid dan hij aan kan en ervaart binnen die begrenzing de gevolgen van zijn gedrag, leert zo de gevolgen te schatten en zijn gedrag af te wegen’.

 

Ook hier wordt gewezen op de positieve bijdrage die een autoritatieve opvoedingsstijl hieraan kan leveren. Met betrekking tot een ‘ondersteunende, flexibele structuur’, wordt een autoritatieve opvoedingsstijl gekenmerkt door het stellen van grenzen en eisen, uitleg van regels en grenzen, overdracht van waarden en normen, controle van het gedrag van het kind, aanmoedigen van zelfstandig gedrag en het plaatsvinden van overleg met kinderen.

Rink benadrukt het belang van regelmaat in het leven van alledag voor de ontwikkeling van het kind. In het door Rink ontwikkelde viervariabelenmodel komt ‘regelmaat’ tot uitdrukking door de variabele situatietypes (de zogenaamde St.--variabele). Situatietypes worden door Rink omschreven als ‘een regelmatig terugkerend moment in het dagelijkse opvoedingsgebeuren, dat herkend wordt omdat het een constante identiteit heeft’. Voorbeelden van situatietypes zijn: opstaan en naar school gaan, eten, thuiskomen uit school, naar bed gaan enz. .

Ook Slot & Spanjaard wijzen op het belang van regelmaat. Volgens hen helpt de dagelijkse routine bij het creëren van een leefbare en overzichtelijke situatie, wat weer van belang is voor de ontwikkeling van het kind. Structuur in de dag betekent structuur in het leven van een kind.

​

Zodra ouders hun kind aanmoedigen en stimuleren stellen zij automatisch eisen aan hun kind. Ouders moeten kinderen stimuleren met nuttige zaken zoals praktische vaardigheden, taal, speelgoed, boeken, uitstapjes maar ook zaken gericht op andere personen zoals leren gehoorzamen en respect tonen. Een ontwikkelingsstimulerende houding van ouders heeft een beschermende invloed op risicofactoren. Het aanleren van nieuwe vaardigheden gebeurt door middel van instructie. De definitie van instructie is als volgt: het kind voorzien van nieuw informatie waarmee het nieuwe kennis en vaardigheden kan ontwikkelen.

​

Kinderen hebben regels en grenzen nodig om goed te kunnen functioneren in de samenleving. Het belang van inzicht in het ‘waarom’ van regels wordt daarnaast ook vaak benadrukt. Verder is uit onderzoek gebleken dat het uitoefenen van controle van de ouders grote invloed heeft op de ontwikkeling van kinderen. Er zijn verschillende manieren van controle mogelijk. Een controle die gunstig is voor de ontwikkeling van het kind is een controle die gekenmerkt wordt door democratie en monitoring.

Daar staat tegenover dat een rigide en dwingende controle-uitoefening een negatieve invloed heeft op de aanpassing en ontwikkeling van kinderen. Het doel van controle is het gedrag van het kind reguleren. Controle kan plaatsvinden door middel van straf, instructie, gebieden, belonen en negeren.

​

Voor het ontwikkelen van de eigen identiteit is het belangrijk dat een kind de ruimte krijgt om zijn eigen persoonlijkheid te ontdekken, bijvoorbeeld de ruimte om zelf met een conflict om te gaan.

Aan de hand van het ontwikkelingsniveau moet in de gaten gehouden worden welke verantwoordelijkheid en zelfstandigheid het kind aankan. Bewustwording van de gevolgen van het eigen gedrag geschiedt op basis van hoe de omgeving reageert op het gedrag van het kind. Een adequate manier van controle bestaat onder andere uit een consistente reactie op het gedrag van het kind.

​

Aan de hand van de literatuur blijkt dus dat de oorspronkelijke definiëring van Bartels & Heiner hier en daar wat aanvulling nodig is. Dit leidt tot de volgende actuele definiëring:

‘Een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur:

  • voldoende regelmaat in het leven van alledag;

  • aanmoediging, stimulering, geven van instructie en het stellen van realistische eisen;

  • het stellen van grenzen, het geven van regels, het geven van inzicht in en argumenten voor de gestelde grenzen en regels;

  • het uitoefenen van controle op het gedrag van het kind;

  • het voldoende ruimte laten aan het kind voor eigen wensen en vrijheid voor eigen initiatief en experimenteren, evenals de vrijheid om over de structuur te (leren) onderhandelen;

  • het kind krijgt niet meer verantwoordelijkheid dan hij aankan en ervaart zo binnen die begrenzing de gevolgen van zijn gedrag en leert zo de gevolgen in te schatten en zijn gedrag af te wegen. 

 

8. Veiligheid

‘Veiligheid is een basale ontwikkelingsconditie. Als aan de eerste zeven voorwaarden is voldaan wordt automatisch aan de conditie van veiligheid voldaan. Afgezien van de hierboven beschreven voorwaarden kan de minimale behoefte aan veiligheid ook omschreven worden als: de behoefte aan een volwassene die overzicht en structuur brengt in het leven van de jeugdige, wiens aanwezigheid angstreducerend werkt, die continuïteit en stabiliteit bewerkstelligt en die de jeugdige voldoende ruimte laat voor eigen wensen en initiatief.’

Ieder kind heeft behoefte aan veiligheid. Veiligheid kan in de eerste plaats geboden worden door ouders door middel van het bieden van een veilige thuisbasis waarin groeimogelijkheden voor het kind gegarandeerd zijn. Bartels en Heiner stellen dat wanneer aan voorgaande condities (1 t/m 7) is voldaan, er automatisch aan de voorwaarde ‘veiligheid’ wordt voldaan.

De auteurs van dit boek vinden dat daarmee de andere condities (9 t/m 12) te kort wordt gedaan: alle condities zijn van invloed op de mate waarin in de veiligheidsbehoefte van het kind wordt voorzien. Als aanvulling op de oorspronkelijke definitie willen zij dan ook toevoegen dat als aan alle ontwikkelingsvoorwaarden is voldaan, er optimaal in de veiligheidsbehoefte van het kind wordt voorzien en een positieve ontwikkeling van het kind in de toekomst gewaarborgd kan worden.

​

9. Adequate voorbeelden

‘De jeugdige komt in contact met andere kinderen en volwassenen van wie hij gedrag, optreden, normen en waarden kan overnemen die voor hem nu en waarschijnlijk later van belang zijn.’

De autoritatieve opvoedingsstijl wordt gekenmerkt door een positieve identificatie met de ouders. Bij gebrek aan een adequaat identificatiefiguur wordt de kans op scheefgroei in de ontwikkeling vergroot. Dit vergroot op zijn beurt weer de kans dat iemand op latere leeftijd crimineel gedrag gaat vertonen. Het welzijn van ouders heeft een grote invloed op hoe een ouder met zijn kind omgaat en hoe het kind zijn ouders ziet. Het welzijn kan bijvoorbeeld negatief beïnvloed worden door werkloosheid, oorlog of het moeten missen van een dierbaar iemand.

Het welzijn van ouders en hoe ze reageren op hun kind, heeft gevolgen voor hoe het kind de ouders zien. Ouders met veel problemen zijn dan ook vaak geen adequate voorbeelden en bevorderen een adequaat ontwikkelingsverloop van een kind niet. Kinderen nemen gedrag en manieren over zoals zij die in hun eigen leven meekrijgen. Als in een gezin bepaalde gedragingen of manieren van reageren normaal en geaccepteerd zijn, zal een kind deze als voorbeeld voor het eigen gedrag hanteren en dezelfde patronen aanleren.

Het belang van adequate voorbeelden wordt ondersteund door de sociale leertheorie.

 

Deze theorie gaat ervan uit dat gedrag geleerd wordt op basis van gedrag van andere belangrijke personen (modellen) uit de omgeving. Kinderen nemen zowel bewust als onbewust gedrag van personen uit de omgeving over. De omgeving vervult een modelfunctie met betrekking tot het aanleren van vaardigheden, omgangsvormen, fatsoensnormen en communicatie met anderen. Als aanvulling op de oorspronkelijke definitie willen de auteurs toevoegen dat de ouder van het kind een belangrijke voorbeeldfunctie heeft.

​

10. Educatie

‘Kinderen en jongeren dienen scholing en opleiding te krijgen, en de gelegenheid tot het ontplooien van talenten (bijvoorbeeld sport of muziek).’

De ontwikkeling van het kind wordt op school gestimuleerd op diverse ontwikkelingsgebieden. Het verkleint de kans op een sociaal isolement, het zelfvertrouwen van het kind wordt vergroot, het kind ontmoet andere kinderen en gaat vriendschappen aan en door bijvoorbeeld het volbrengen van een opdracht doet het kind positieve ervaringen op.

Ook andere activiteiten in de vrije tijd stimuleren de ontwikkeling van het kind. Zo stimuleert buiten spelen de motorische en sociale ontwikkeling van kinderen. De oorspronkelijke definiëring van educatie volstaat nog steeds.

​

11. Omgang met leeftijdsgenoten

‘Omgang met leeftijdsgenoten in gevarieerde situaties.’

Vooral in de jonge adolescentiefase zijn vrienden voor jongeren erg belangrijk. Positieve contacten met leeftijdsgenoten zijn van groot belang. Jongeren kunnen leeftijdsgenoten steun bieden, ze kunnen positieve reacties van leeftijdsgenoten ontvangen, sociale vaardigheden van elkaar leren, experimenteren met sociale rollen, het is van belang voor het ontwikkelen van waarden en normen en het geeft perspectief op de integratie in de samenleving van volwassenen.

Het ontbreken van vriendschappen met leeftijdgenoten verhoogt de kans op psychosociale problematiek. Deze kinderen ontwikkelen een negatieve sociale identiteit, wat betekent dat zij zich zorgen maken om wat andere mensen van ze vinden. Wel is het van belang dat de tijd die een jongere doorbrengt met zijn leeftijdgenoten in balans is met de tijd die een jongere doorbrengt met zijn oudere.

Wanneer een jongere te veel tijd met leeftijdgenoten doorbrengt wordt de kans groter dat de betreffende jongere delinquent wordt. Aan de oorspronkelijke definitie wordt nog toegevoegd dat de omgang met andere kinderen in gevarieerde situaties bij de belevingswereld en het ontwikkelingsniveau van het kind moet passen.

​

12. Kennis over en contact met eigen verleden

  • ‘de jeugdige heeft recht op een zo eerlijk mogelijk verhaal over de eigen afkomst als hij daar aan toe is, en zo nodig hulp bij het verwerken ervan;

  • contact met de biologische ouders of significante figuren uit het eigen verleden, en zo nodig opvang en begeleiding daarbij als de jeugdige dit wenst en eraan toe is, en als het niet uitdrukkelijk ongewenst is;

  • integratie in het huidige leven van vroegere ervaringen om het psychosociaal functioneren te verbeteren, indien gewenst en geïndiceerd’.

 

Voor zowel adoptie als pleegkinderen geldt dat vragen over hun afkomst naar voren komen in de adolescentiefase. Afhankelijk van hoe de omgeving op deze vragen reageert, of ouders hierover een open of een gesloten houding hebben, gaan kinderen op een bepaalde manier om met de vragen rondom hun afkomst.

Wanneer ouders een gesloten houding hebben is het gevolg vaak dat kinderen zich in de zoektocht naar de biologische ouders vastbijten omdat zij zich tegengewerkt voelen door hun omgeving. Kinderen die met vragen over hun biologische ouders blijven zitten komen relatief vaak in het hulpverleningscircuit terecht.

Kennis over en contact met  het eigen verleden  zijn dus van belang voor een adequaat verloop van de psychosociale ontwikkeling {vooral in en na de identiteitsfase}.

Deze ontwikkelingsvoorwaarde is nog steeds in zijn geheel actueel.

​

Wijzigingen in de ontwikkelingsvoorwaarden:

De ontwikkelingsvoorwaarden van Bartels en Heiner hebben geleid tot het model ‘Belang van het kind en voorwaarden voor ontwikkeling’. Door de auteurs zijn de volgende wijzigingen aangebracht in het model:

  • Geen conditie veiligheid: de vraag of er sprake is van veiligheid kan worden vertaald naar de vraag of een optimale ontwikkeling van het kind kan worden gewaarborgd.

  • Toevoeging aspect tijd: hierdoor wordt de betekenis van een specifieke conditie duidelijk met betrekking tot het nu, later, vroeger of voortdurend aanwezig zijn. Om deze reden wordt de conditie ‘kennis over en contact met het eigen verleden’ niet aan het actuele model toegevoegd.

  • Condities aanwezig in gezin, samenleving, of in beide: condities kunnen verdeeld worden naar aanwezigheid in het gezin, de samenleving of beide.

  • Onderscheid tussen fysiek welbevinden en opvoeding.

  • Geborgenheid, steun en begrip: in het model wordt deze conditie opgesplitst in twee condities, namelijk ‘affectief klimaat’ (omvat geborgenheid, steun en begrip in de gezinssituatie) en ‘sociaal netwerk’ (steun aan het kind en het gezin vanuit de samenleving). Wanneer de opvoedingssituatie onder druk staat wordt de rol en inzet van het sociaal netwerk van groot belang.

 

Nieuw model?:

Het model ‘Belang van het kind en voorwaarden voor ontwikkeling’ van Kalverboer en Zijlstra ziet er nu als volgt uit:

Ontwikkelingsvoorwaarden in het gezin:

Actuele situatie:

Fysiek welzijn

  1. Adequate verzorging

  2. Een veilige fysieke directe omgeving

 

Opvoeding

3. Affectief klimaat

4. Een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur

5. Adequaat voorbeeldgedrag van de ouder

6. Interesse

 

Toekomst en verleden

7. Continuïteit in opvoeding en verzorging, toekomstperspectief

​

Ontwikkelingsvoorwaarden in de samenleving:

Actuele situatie:

8. Een veilige fysieke wijdere omgeving

9. Respect

10. Sociaal netwerk

11. Educatie

12. Omgang met leeftijdgenoten

13. Adequaat voorbeeldgedrag samenleving

​

Toekomst en verleden

14. Stabiliteit in levensomstandigheden, toekomstperspectief

​

De centrale vraag bij de beoordeling is of het kind zich in de toekomst optimaal kan ontwikkelen. Is aan alle voorwaarden voor optimale ontwikkeling voldaan, dan kan een positieve ontwikkeling van het kind in de toekomst gewaarborgd worden.

​

{Dit is dus een lijst voor ouders om actief te werken aan het onnodig maken van een kinderbeschermingsmaatregel in de drang- en dwangzorg, waar open diagnostisch werken veelal faalt.}

Bekijk BW1:255 nog eens goed:

Met tips:

U wilt immers van de OTS afkomen! BW1:255:

Lid 1.:

De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling èrnstig wordt bedréígd, èn:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of ònvoldoende wordt geàccepteerd, en

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid (en bij scheiding derde lid), in staat zijn te dragen.

+

Lid 4.:

De kinderrechter vermeldt in de beschikking de CONCRETE bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige ALSMEDE de daarop afgestemde duur waarvoor de ondertoezichtstelling zal gelden.

 

Ø - Vraag altijd door tot concretie wat ernstig is en of ouders daar dan voorlichting op hebben gehad, en welke dan?!

 

Ø - Zeg nooit “Neen, dat doe ik niet, er is niets aan de hand”, maar vraag door en kijk naar hogergekwalificeerde hulptrajecten, want naar BW1:247 mogen die voorgesteld worden door ouders die aan IVRK art. 24 lid 1 willen voldoen!

 

Ø - Het moeten concrete of geconcretiseerde verwachtingen zijn, dus uitgelegd aan ouders, hoe en wat ze moeten doen om niet meer aan deze wet te voldoen.

 

Ø - Lid 4 komt straks, en is interessant!

 

BW1:255 naar Memorie van Toelichting (MvT): https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34518-3.html . Ouders, wilt ge u verzetten, ken dit dan; weet wat er staat! Opmerkelijk is dat er staat dat de rechter ín het àlgeméén de (gezins)voogdij aan een G.I. opdraagt; dus dat kan ook bijvoorbeeld een deskundige zijn, die gij met motivering en gegevens voorstelt! Er staat meer over omgangsrecht! Destijds was Gresser en Weinberger nog niet bekend, maar die kunnen ouder nu wel meenemen in de motivatie.

De G.I. die de machtiging krijgt dient voortvarend die “ernstige bedreiging” te doen oplossen. {We weten dat dit de G.I.  $ubsidie zou kosten en dat het de ouders zijn die voortvarend er aan gaan werken, naar CONCRETIE, d.m.v. zwart op wit en officieel naar de Awb er aan werken, want ze willen bewijs tegen de G.I. creëren! Zie ook – met de positie van ouders en kind – : https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32015-4.html; de RvState stelde dat de doeltreffendheid van de OTS-machtiging moet toenemen; 28% is te gering}.

​

De G.I. moet voldoen aan o.a. Jw4.1.1:

 

Artikel 4.1.1 Jw:

• 1. De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling verlénen veràntwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van góéd níveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, dóélmatig en cliëntgerìcht wordt verleend en die is afgestemd op de réële behoefte van de jeugdige of ouder. {{Ouders kennen Jw3.2 lid 2 en weten dat de gezinsvoogd nìèt die hulpverléner is; dat volgt ook uit lid 2}}:

• 2. De jeugdhulpaanbieder èn de gecertificeerde instelling organiseren zich op zodanige wijze, voorzien zich kwálitátief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel en dragen zorg voor een zodanige veràntwoordelijkheidstóédeling, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot veràntwoorde hùlp. De jeugdhulpaanbieder èn de gecertificeerde instelling betrekken hierbij de resultaten van overleg tussen jeugdhulpaanbieders, het college (van B&W) èn cliëntenorganisaties. Voor zover het betreft jeugdhulp die verblijf van een jeugdige of ouder in een accommodatie gedurende ten minste een etmaal met zich brengt, draagt de jeugdhulpaanbieder er tevens zorg voor dat in de accommodatie geestelijke verzorging beschìkbaar ìs, die zoveel mogelijk áánsluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de jeugdige of ouder. {{Ouders doen daar officieel weinig aan, helaas}}.

• 3. De hùlpverlener neemt bij zijn werkzaamheden de zorg van een goede hulpverlener in acht {dus vergeet de WGBO niet; BW7:446 en verder} en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor die hulpverlener geldende professionele standaard {en beroepsregistratie-codes}.

​

De G.I. heeft ook BW1:262 te doen:

​

Artikel 262 

Lid 1.:

De gecertificeerde instelling houdt toezicht op de minderjarige èn zorgt dat aan de minderjarige èn de met het gezag belaste ouders of ouder hùlp en stéún {dus voorlichting} worden geboden opdat de còncrete bedréígingen in de ontwìkkeling van de minderjarige, bedoeld in artikel 255, vijfde lid [en lid 2], binnen de duur van de ondertoezichtstelling worden weggenomen. De ìnspanningen van de gecertificeerde instelling zijn erop gericht de ouders of de ouder zoveel mogelijk de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen te laten dragen. {Zie lid 3 hier en lid 3 BW1:247}. …

+

Lid 3.:

De gecertificeerde instelling bevordert de gezinsband tussen de met het gezag belaste ouder[s] en de minderjarige, het kind, de opgroeiende.

=
Dus:

Ø - Lid 3 is het belangrijkst en stelt ge vooraan. Het gaat er om dat het contact (en de gehechtheid) goed blijft. De praktijk is maximaal 1 x per week. Zelfs Weterings schrift in “Pleegkind in Balans”, 1996, pag. 30: “Vanuit het kind bezien is maximaal een half jaar [OTS] beschikbaar om ná te gaan of de ouders een opvoedingsrelatie met hun kind ontwikkeld hebben. Aangeraden bezoekfrequentie: twee à vijf maal per week.”

​

Ø Lid 3 heeft zin volgens Weterings: “Bij een tijdelijke [uithuis]plaatsing is het de bedoeling dat de ouder de opvoeding van diens kind op zo kort mogelijke termijn weer ter hand neemt. Dit betekent dat in ieder geval de frequentie van de contacten tussen het kind en diens ouder[s] hóóg moet zijn. (….) Het is daarom nodig dat de ouder ten minste twee à drie maal per week contact heeft met diens kind, waarbij de regel geldt: hoe jonger het kind, hoe frequenter het contact nodig is om een opvoedingsrelatie tussen kind en ouder[s] tot stand te brengen [of te behouden].” Dit komt uit ‘Pleegzorg in Balans’, 1998, pag. 123.

​

Ø - Voor dit kindbelang is tevens nodig dat de ouders goede voorlichting ontvangen om de ‘bedreiging’ te doen oplossen, lid 1. Weterings: “In een contact van een paar uur (>2) per twee of vierweken kan tussen een baby of peuter en een volwassene weinig emotionele relatie ontstaan – vanuit het kind. Met name voor het jonge kind van 0 tot 6 jaar, is het daarom nodig dat de contacten frequent zijn (minimaal twee maal per week) omdat zich anders geen relatie kan ontwikkelen {of met veilige gehechtheid behòùden blijft; er ontwikkelt zich dan onveilige gehechtheid - TS}. Frequente oudercontacten met intensieve {deskundige} begeleiding hebben de duidelijke functie om terugplaatsing zo reëel mogelijk te maken [of houden].” Uit: ‘Pleegzorg, Jeugdzorg voor het Kind’, P. van den Bergh & A.M. Weterings, 2007, pag. 71. Opmerkelijk is dat de G.I. daartoe zelden bereid of toegerust is. Ouders dienen daar dus zelf officieel aan te werken. Awb.

Ø { https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/valse-stemvankind  om te vergelijken}.

 

Het gaat bij de OTS om còncrete, èrnstige bedréígingen waaraan het kind in zijn geestelijke, zedelijke of lichamelijke ontwikkeling is of wordt blootgesteld en die het kind zelf of de ouders niet of in onvoldoende mate kunnen of willen terugdringen dan wel wegnemen. Dit blijkt ook uit het voorgestelde artikel 262 BW1, eerste lid. Langs een omweg komen in het voorstel de bedreigingen naar voren, omdat uit het verzoekschrift tot OTS de concrete bedreigingen moeten blijken [lid 4 BW1:255] èn de rechter deze in zijn beschikking moet vermelden.

​

De Toelichting (MvT) stelt dat het vermelden van de bedreigingen de uitvoering van de OTS zal vereenvoudigen! Mede in dit licht ligt het voor de hand om de còncrete bedreigingen voor de ontwikkeling van het kind tot úítgangspunt van de grònd voor OTS te nemen.

Het zijn die bedréígingen, die de uitvoerder (G.I.) met behulp van een OTS tracht te verminderen, zo mogen we hopen tegen beter weten in, weg te nemen of waarmee het kind wordt geleerd om te gaan (IVRK24.1).

Daarmee wordt het uiteindelijke doel van de OTS om de ouders zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind weer te laten vervullen, gerealiseerd. {Dit ten behoeve van het kindbelang van de opgroeiende}.

​

Lid 4 van BW1:255 moet dus CONCREET zijn (wat vak niet het geval is omdat rechters geen orthopedagogen zijn), en ouders hebben in BW1:247 de plicht verder bij de G.I. dit uit te diepen, het doel te kennen in concretie, officieel doorvragend, en zwart op wit te verzoeken welke hulp en steun, zoals een cursus, VIB-begeleiding, voorlichting hoe zich positief of zonder schadelijke houding te representeren naar het ontvankelijke kind, etc.. Mede vragen naar waar de grens van het te behalen doel ligt en hoe dit naar kinderrecht, artikel 24 lid 1, gemeten zal worden, dus diagnostisch. Daartoe vraagt ge door naar de beroepsregistraties èn de specialisaties van elke hulpverlener.

​

Weet dit:

​

Nogmaals: Jw3.2 lid 2 luidt eenvoudig: “Een gecertificeerde instelling biedt géén jeugdhulp aan.” {Dat is: de G.I. verleent geen hulp; de G.I. verstrekt zelf geen hulp, geen gezondheidszorg, geen diagnostiek, geen therapie; maar moet verwijzen naar een specialist, dus Jw4.1.1}!!!

​

Ge kent en gebruikt als bijlage mogelijk FJR2012-95 over hechting .

​

Ook hebt ge meer gelezen op o.a. https://jeugdzorg.wixsite.com/jeugdzorg/omgangssabotage-g-i .

​

Ge houdt rekening met  hypocognitie-jeugdzorg  en daar meer.

Uithuisgevolgen.JPG
bottom of page